ECLI:NL:RBDHA:2024:15757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisgeving voortduren maatregel van bewaring en beroep ongegrond in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was op 16 juni 2024 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de minister zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de procedure, met meerdere rapportages en gesprekken met de eiser. De rechtbank concludeert dat er zicht is op uitzetting naar Algerije, met een geplande vlucht op 8 oktober 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd, gezien de weigering van de eiser om mee te werken aan zijn uitzetting. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36540

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

De minister heeft op 16 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Als waarnemer voor de gemachtigde van eiser is mr. H.T. Gerbrandy ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 juli 2024 (in de zaak NL24.25898) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 juli 2024.
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Voortvarendheid
3. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend handelt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister, sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure, vier keer heeft gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag van eiser, te weten op 10 juli 2024, 30 juli 2024, 22 augustus 2024 en 12 september 2024, drie vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd, te weten op 18 juli 2024, 14 augustus 2024 en 19 september 2024 en voor eiser is op 14 augustus 2024 een vlucht geboekt.
Zicht op uitzetting
4. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen en voor ongedocumenteerde vreemdelingen naar Algerije niet meer ontbreekt. [1] De rechtbank overweegt dat de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten zijn bevestigd en dat voor hem een vlucht staat gepland op 8 oktober 2024.
Lichter middel
5. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Algerije. De rechtbank overweegt voorts dat eiser verder ook geen redenen naar voren heeft gebracht waaruit de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.