ECLI:NL:RBDHA:2024:15790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en belangenafweging in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, een Poolse nationaliteit hebbende, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 25 september 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 14 september 2024 is overgenomen na een strafrechtelijke heenzending, maar dat er fouten in het proces-verbaal zijn gemaakt, wat leidt tot een gebrek in het voortraject. Echter, de rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van de verweerder uitvalt, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat zijn belangen zijn geschaad. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure. Eiser heeft ook geen lichter middel kunnen onderbouwen, en de rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Wel wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750, vanwege het geconstateerde gebrek in het voortraject.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35939

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Kruk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Poolse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser wijst op het proces-verbaal van ophouding van 14 september 2024. Daarop is aangekruist dat hij is opgehouden na overname van de Poolse autoriteiten. Hij stelt echter niet vreemdelingerechtelijk opgehouden te zijn, hij is bijvoorbeeld niet (gedwongen) uitgezet of overgedragen en ook niet uitgeleverd in verband met een Europees arrestatiebevel. Ook staat er wel een kruisje bij ‘
strafrechtelijke heenzending op last van hovj’, maar mist het kruisje om aan te geven dat hij is overgenomen en opgehouden aansluitend op deze strafrechtelijke heenzending. Eiser wijst erop dat het proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt. Gelet op de fouten in dit stuk meent eiser dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
3. Uit het dossier blijkt voldoende dat eiser op 14 september 2024 is overgenomen en opgehouden na strafrechtelijke heenzending, op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. In het proces-verbaal is daarentegen aangekruist dat eiser is overgenomen en opgehouden na overname van de Poolse autoriteiten en niet na strafrechtelijke heenzending. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat dit een kennelijke verschrijving betreft. Hier is echter niet enkel sprake van een tikfout, aangezien ook onjuist is vermeld dat eiser is overgenomen uit Polen. In het geval hier abusievelijk een kruisje was gezet op een standaardformulier, was er geen land ingevuld.
4. Gelet op deze vormfout is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gebrek in het voortraject. Een gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Daarbij is verder van belang dat eiser niet concreet heeft toegelicht op welke wijze hij in zijn belangen is geschaad en voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarbij is verder van belang dat de ophouding als zodanig wel op de juiste grondslag heeft plaatsgevonden.
Voortvarend handelen
5. Eiser heeft de vluchtbevestiging overgelegd. Hij wordt op 1 oktober 2024 (gedwongen) uitgezet naar Polen. Hij vliegt die dag om 12:10 uur naar Poznan. Eiser wijst erop dat er iedere dag vluchten vertrekken van Amsterdam naar Poznan. Hij meent dan ook dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door hem niet eerder dan 1 oktober 2024 uit te zetten.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De inbewaringstelling van eiser heeft, ervan uitgaande dat hij op 1 oktober 2024 zal worden uitgezet, 18 dagen geduurd. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat op 23 september 2024 een vlucht is aangevraagd en dat uit contact met DT&V [2] is gebleken dat het de eerstvolgende mogelijkheid was om eiser uit te zetten. Dat elke dag vluchten vertrekken naar Poznan, maakt niet dat er ook elke dag een vlucht voor eiser beschikbaar is. Verweerder is hierbij afhankelijk van DT&V. Vóór het aanvragen van de vlucht zijn ook al uitzettingshandelingen verricht. Zo blijkt uit het dossier dat het Openbaar Ministerie op 16 september 2024 verzocht om instemming met de voorgenomen uitzetting en is op 17 september 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op 18 september 2024 is een T&O [3] akkoord ontvangen van de Poolse autoriteiten. Eiser is in de tussentijd ook geopereerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende voortvarend gehandeld.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat ten onrechte geen lichter middel is opgelegd, zoals een wekelijkse meldplicht bij de Vreemdelingenpolitie. Hierbij speelt ook mee dat eiser zijn sleutelbeen had gebroken.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Dit blijkt ook uit het feit dat eiser naar aanleiding van de beschikking van 4 december 2020 diende te vertrekken, maar dit niet (vrijwillig) heeft gedaan. Verder heeft verweerder eisers medische omstandigheden voldoende meegewogen en terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft in het detentiecentrum toegang tot medische zorg en er mag van worden uitgegaan dat deze gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Als gevolg van het eerder, onder rechtsoverweging 4, geconstateerde gebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Awb [4] wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [5] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (zeventienhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dienst Terugkeer en Vertrek.
3.Terug- en overnameovereenkomst.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Besluit proceskosten bestuursrecht.