ECLI:NL:RBDHA:2024:15791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 september 2024, waarin de minister de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in Groningen aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende redenen waren om de maatregel van bewaring te handhaven. De rechtbank concludeerde dat eiser zich niet aan de openbare orde hield en dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend werkte aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting naar Algerije was. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36390

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf, nu hij op 11 oktober 2022 een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen.
Gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 4a, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser lichte grond 4d niet heeft betwist. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om de zware gronden 3a, 3c en 3d aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het feitelijk juist dat eiser zonder grensoverschrijdingsdocumenten Nederland is ingereisd, dat eiser op 11 oktober 2022 een meeromvattende beschikking opgelegd heeft gekregen, dat hij niet heeft voldaan aan de daarin gestelde vertrektermijn en dat eiser onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, gelet op de inhoud van de vertrekgesprekken ten tijde van de strafrechtelijke detentie. Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van de lichte gronden dat eiser zich niet heeft gehouden aan de meldplicht van artikel 4.51 van het Vb. De stelling van eiser dat hij in strafrechtelijke detentie zat en daardoor niet kon voldoen aan de meldplicht doet aan dit oordeel niet af, nu strafrechtelijke detentie voor rekening en risico van eiser komt. De rechtbank overweegt tot slot dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, nu eiser wisselend verklaard over zijn verblijfplaats. De rechtbank is van oordeel dat het risico op onttrekking bij de lichte gronden voldoende is gemotiveerd.
4.2.
Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van zware grond 3b en lichte grond 4b onbesproken.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer, die volgt uit de beschikking van 11 oktober 2022 en de verklaringen van eiser dat hij niet terug wil keren naar Algerije, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser toch een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft eisers persoonlijke omstandigheden, te weten dat hij een dochter in Rotterdam heeft die niet afhankelijk is van zijn zorg en de medische omstandigheden van eiser, voldoende bij de afweging over een lichter middel betrokken. Niet is gebleken dat de medische zorg in het detentiecentrum in het algemeen of in het geval van eiser niet toereikend is, of dat eiser geen contact met zijn dochter kan onderhouden tijdens de bewaring.
Voortvarendheid
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven om hiervan af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de minister op de vierde dag, namelijk 20 september 2024, een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden. Voorts overweegt de rechtbank dat ook gedurende de strafrechtelijke detentie de minister vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd en dat op 9 april 2024 een laissez-passer (lp) traject voor eiser is opgestart. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting toegelicht dat driewekelijks op de lp-aanvraag wordt gerappelleerd. Dat de gemachtigde van de minister de precieze data van de rappels niet kon overleggen, doet naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet af aan de voortvarendheid.
Zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 en 15 juli 2024 waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [2] Er is geen grond voor het oordeel dat, als eiser zijn medewerking verleent, er door de Algerijnse autoriteiten geen lp aan eiser zal worden verstrekt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.