ECLI:NL:RBDHA:2024:15885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 12 september 2024, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tijdens de zitting op 27 september 2024, die via telehoren werd gehouden, is eiser verschenen vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in Groningen aanwezig was. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en de beroepsgronden van eiser besproken. Eiser stelde dat zijn voorkeursadvocaat niet aanwezig was bij het gehoor en dat de locatie van het gehoor onduidelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende duidelijkheid was over de afwezigheid van de advocaat en de locatie van het gehoor.

De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zware als lichte gronden, voldoende waren gemotiveerd door de minister. Eiser had geen rechtmatig verblijf en er bestond een risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting naar Algerije was. De rechtbank wees erop dat de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten waren bevestigd en dat er een vlucht voor hem was geboekt. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36035

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
3. Eiser stelt dat hij een voorkeursadvocaat heeft doorgegeven voorafgaand aan het gehoor en dat het hem niet duidelijk is waarom zijn voorkeursadvocaat niet bij het gehoor aanwezig was. Ook stelt de gemachtigde van eiser dat het onduidelijk is op welke locatie het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft plaats gevonden.
3.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. Uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat contact is opgenomen met de voorkeursadvocaat van eiser voordat de piket-melding is gedaan, maar dat deze niet beschikbaar was om de bewaringszaak van eiser op zich te nemen. Hierdoor is voldoende duidelijk dat en waarom de voorkeursadvocaat van eiser niet aanwezig was bij het gehoor. Dat de voorkeursadvocaat eiser heeft bijgestaan in de vorige procedure maakt dit niet anders. De stelling dat het onduidelijk is op welke locatie het gehoor heeft plaats gevonden slaagt ook niet, nu uit het proces-verbaal van het gehoor voldoende duidelijk blijkt dat het gehoor heeft plaatsgevonden in Rotterdam. De door eiser aangevoerde gronden leiden dan ook niet tot de conclusie dat er sprake is van een onrechtmatigheid in het voortraject.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf, nu hij op 4 mei 2022 een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3i, 4a, 4b, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het feitelijk juist dat eiser zonder grensoverschrijdingsdocumenten Nederland is ingereisd, dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken op 20 maart 2023, dat eiser op 4 mei 2022 een meeromvattende beschikking heeft gekregen inclusief een terugkeerbesluit, dat hij niet heeft voldaan aan de daarin gestelde vertrektermijn en dat eiser tijdens eerder gevoerde vertrekgesprekken heeft aangegeven dat hij niet terug wil keren naar Algerije.
4.3.
Voor wat betreft de lichte gronden overweegt de rechtbank het volgende. Niet is gebleken dat eiser zich elke keer dat sprake was van illegaal verblijf heeft gemeld bij de korpschef. Dat eiser zich bij binnenkomst wel zou hebben gemeld bij de korpschef doet daaraan niet af. Daarnaast heeft de minister terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser meerdere asielaanvragen heeft ingediend en dat hieruit volgt dat eiser niet voornemens is om Nederland te verlaten. Dat één van de asielberoepen gegrond is verklaard doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank overweegt dat verder terecht is meegewogen dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, nu eiser wisselend verklaard over zijn verblijfplaats. In tegenstelling tot hetgeen eiser stelt is niet gebleken dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser stelt €1200,- op een rekening te hebben staan, maar eiser heeft ook verklaard dat hij zijn portemonnee is verloren, zodat niet is gebleken dat eiser over dit geld kan beschikken. De rechtbank is van oordeel dat het risico op onttrekking bij de lichte gronden voldoende is gemotiveerd.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer, die volgt uit de beschikking van 4 mei 2022, en de verklaringen van eiser dat hij niet terug wil keren naar Algerije, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft eisers persoonlijke omstandigheden, te weten dat hij stelt een kind te hebben en zijn eigen medische omstandigheden, voldoende bij de afweging over een lichter middel betrokken. Niet is gebleken dat de medische zorg in het detentiecentrum in het algemeen of in het geval van eiser niet toereikend is. Ook is niet gebleken dat eiser geen contact met zijn kind kan onderhouden tijdens de bewaring. Daarbij is van belang dat, zoals de minister terecht heeft overwogen, niet is gebleken dat het kind afhankelijk is van eisers zorg. De stelling van eiser dat er nog een hoger beroep loopt tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep in de asielprocedure maakt het voorgaande niet anders, nu niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf geniet.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven om hiervan af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de minister op de tweede dag, namelijk 13 september 2024, een vluchtaanvraag voor eiser heeft verzonden. De rechtbank overweegt verder dat er inmiddels een vlucht gepland staat voor eiser op 7 november 2024.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [2] De rechtbank overweegt dat de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten zijn bevestigd en dat voor hem een vlucht is geboekt, zodat ook ten aanzien van eiser niet kan worden gezegd dat het zicht op uitzetting ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.