ECLI:NL:RBDHA:2024:1589
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers, een eiser en een eiseres, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag is op 18 november 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 16 mei 2023, een besluit moeten nemen. Aangezien er geen besluit is genomen, hebben eisers de staatssecretaris op 9 juni 2023 in gebreke gesteld. De beroepen zijn op 12 en 13 oktober 2023 ingesteld en zijn tijdig ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat de beslistermijn is overschreden. Eisers verzoeken de rechtbank om de beroepen gegrond te verklaren, de verbeurde dwangsommen vast te stellen en de staatssecretaris op te dragen binnen vier weken na de uitspraak een besluit bekend te maken. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurd wordt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50. Het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht is voorlopig toegewezen, en later definitief goedgekeurd. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.