ECLI:NL:RBDHA:2024:15987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.4325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige geaardheid en onvoldoende onderbouwing van problemen in land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 24 maart 2022 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, kreeg op 9 januari 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 6 februari 2024 beroep ingesteld, waarbij hij zijn gronden op 5 maart en 22 juli 2024 heeft aangevuld. De rechtbank heeft de zaak op 2 augustus 2024 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser heeft gesteld dat hij biseksueel is en daardoor niet veilig is in zijn land van herkomst. De minister heeft echter de geaardheid van eiser ongeloofwaardig geacht, omdat zijn verklaringen summier en niet authentiek waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de relevante elementen van de Werkinstructie 2019/17 en dat de afwijzing van de asielaanvraag op goede gronden is gedaan. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn geaardheid en de daarmee samenhangende problemen in zijn land van herkomst aannemelijk te maken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt en Nederland moet verlaten. De rechtbank wijst ook de vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4325

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 24 maart 2022 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit (in de verlengde asielprocedure) van 9 januari 2024 afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eiser heeft hiertegen op 6 februari 2024 beroep ingesteld. Eiser heeft zijn beroepsgronden op 5 maart 2024 en 22 juli 2024 aangevuld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag. Hij is biseksueel en is daardoor niet veilig in zijn land van herkomst, [land] . Ook heeft hij door die geaardheid in [land] problemen gekregen nadat hij in een bar een man had benaderd. Hij is mishandeld en ermee bedreigd dat hij geofferd zou worden. Omdat [land] voor hem niet meer veilig was, is eiser het land uit gevlucht. Eiser vreest bij terugkeer voor zijn vrijheid en voor zijn leven.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
biseksuele geaardheid;
problemen vanwege zijn gestelde biseksuele geaardheid.
4.1.
De minister heeft het relevante element 1. geloofwaardig geacht maar de elementen 2. en 3. niet. De minister stelt – samengevat – dat eiser zijn biseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister stelt zich op het standpunt dat eisers verklaringen hierover summier, algemeen en niet authentiek zijn. Ook de gestelde problemen vanwege zijn gestelde biseksuele geaardheid zijn niet geloofwaardig, omdat eiser daar wisselende en tegenstrijdige verklaringen over heeft afgelegd. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Overwegingen van de rechtbank
Had de minister de correcties en aanvullingen in de beoordeling moeten meenemen?
5. De gemachtigde van eiser heeft op 7 december 2022 correcties en/of aanvullingen op het rapport van het nader gehoor ingediend. De minister heeft zich in het voornemen van 6 juli 2023 op het standpunt gesteld dat de ingediende correcties en aanvullingen zodanig uitgebreid zijn dat die buiten beschouwing gelaten worden. Dit standpunt is in het bestreden besluit gehandhaafd.
6. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de correcties en aanvullingen geen nieuwe elementen bevatten, maar alleen een nadere uitwerking zijn van de bij het nader gehoor afgelegde verklaringen. Eiser kon zich namelijk tijdens het gehoor niet goed uiten, maar bij zijn gemachtigde wel. Daarnaast stelt eiser op de zitting dat de minister op bepaalde belangrijke punten ook niet voldoende heeft doorgevraagd, bijvoorbeeld op de negatieve punten van zijn relatie met [naam] als eiser aangeeft dat hij bijna alles aan hem fijn vond.
6.1.
De minister heeft in reactie daarop aangevoerd dat eiser bij het nader gehoor oppervlakkig en onbevredigend heeft verklaard. Daarnaast is er in het nader gehoor ook voldoende doorgevraagd, zo is in het nader gehoor gevraagd wat eiser niet fijn vond aan [naam] . Verder heeft eiser geen deugdelijke verklaring gegeven waarom hij pas in de correcties en aanvullingen met zulke uitgebreide aanvullingen is gekomen. De minister heeft daarbij ter onderbouwing verwezen naar uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 29 september 2022 [2] en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 november 2021. [3]
7. De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank overweegt dat uit onder meer de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021 volgt dat de minister niet zonder meer wijzigingen of aanvullingen die naar voren worden gebracht in de correcties en aanvullingen hoeft over te nemen. De minister dient wel kenbaar te motiveren waarom hij de correcties en aanvullingen niet betrekt bij zijn afweging. De rechtbank overweegt dat de minister in dit geval in het bestreden besluit en op de zitting heeft gemotiveerd dat de correcties en aanvullingen niet zijn meegenomen, omdat het gaat om allerlei nieuwe uitgebreide verklaringen en geen deugdelijke motivering is gegeven waarom deze verklaringen niet tijdens het nader gehoor naar voren zijn gebracht. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat hij deze verklaringen niet tijdens het nader gehoor naar voren had kunnen brengen. De rechtbank heeft er weliswaar begrip voor dat eiser zich misschien bij zijn gemachtigde (meer) op zijn gemak voelde, maar het is de rechtbank uit het nader gehoor niet gebleken dat eiser zich bij de gehoormedewerker niet op zijn gemak heeft gevoeld. Bovendien is eiser voldoende gelegenheid geboden om in het nader gehoor uitgebreider te verklaren, maar heeft eiser van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank stelt daarbij vast dat aan eiser wel degelijk is gevraagd wat de negatieve punten van [naam] waren en is doorgevraagd wat eiser dan niet fijn vond (p. 19 nader gehoor). De beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de minister de gestelde geaardheid ongeloofwaardig mogen achten?
8. Eiser stelt dat hij, in lijn met Werkinstructie 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’ (WI 2019/17), in voldoende mate heeft verklaard over alle van belang zijnde thema’s. De ontdekking en acceptatie van zijn geaardheid is al van lang geleden en het valt hem om die reden niet aan te rekenen dat hij alles niet meer precies weet. Verder stelt hij dat hij moeilijk over zijn geaardheid kan praten en dat de minister niet genoeg rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Ook stelt eiser dat de minister zijn verklaringen onvoldoende in onderlinge samenhang heeft beschouwd en dat ten onrechte niet de compensatiemogelijkheid is toegepast. Tijdens het nader gehoor wist eiser nog niets van Nederlandse LHBTI-organisaties, maar inmiddels heeft hij daar wel contact mee. Bovendien compenseren eisers verklaringen over zijn gedachten/gevoelens dat hij tijdens het nader gehoor weinig kon verklaren over LHBTI-organisaties in Nederland. Hij stelt dat sprake is van identiteitsgroei sinds het nader gehoor. Ook voert hij aan dat hij vanwege zijn geaardheid wel degelijk gevaar loopt in het land van herkomst. Hij beroept zich ten slotte op WBV 2024/12 [4] waaruit zou blijken dat hij tot een risicoprofiel behoort.
8.1.
De minister voert aan dat zij alle elementen van WI 2019/17 in voldoende mate heeft getoetst. De minister is – samengevat – van mening dat eiser ten aanzien van element 2. geen voldoende authentiek en persoonlijk verhaal heeft verteld. Hem is voldoende gelegenheid gegeven zich nader uit te spreken over alle bevraagde aspecten maar zijn verklaringen zijn steeds summier en algemeen van aard gebleven. De biseksuele gerichtheid is niet aannemelijk gemaakt. De minister vindt dat de compensatiemogelijkheid terecht niet is toegepast. Eiser was al langdurig buiten [land] en heeft zich pas in Nederland geïnformeerd over de LHBTI-situatie. Eiser heeft voor het overige zelf verklaard dat hij zijn geaardheid rond zijn 24e jaar heeft geaccepteerd. Dat is niet zodanig lang geleden dat hij daarover niet uitgebreider had kunnen verklaren.
9. De rechtbank zal hierna eerst het toetsingskader voor de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid uiteenzetten voordat zij zal ingaan op de beroepsgronden van eiser.
9.1.
Het toetsingskader voor de beoordeling van de geloofwaardigheid in zaken over seksuele gerichtheid wordt gevormd door rechtspraak van de Afdeling en de WI 2019/17. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor de vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aannemelijk te maken dat hij LHBTI is.
9.2.
Bij het horen en bij de beoordeling van de geloofwaardigheid betrekt de minister de volgende thema’s:
privéleven;
huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met
of kennis van LHBTI groepen;
contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
9.3.
De minister moet daarnaast overgelegde bewijsstukken, waaronder verklaringen van derden, kenbaar bij zijn beoordeling betrekken. Bewijsstukken kunnen dienen als ondersteunend bewijs en kunnen ontoereikende verklaringen van een vreemdeling op één
van de thema’s compenseren. Dat is met name het geval als het gaat om informatie van
feitelijke aard of verklaringen van objectieve derden over feitelijk gedrag. De minister moet,
gelet op de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, motiveren welk gewicht aan de inhoud
van de stukken toekomt in het licht van de verklaringen en eventueel overgelegd ander
bewijsmateriaal.
9.4.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid wordt betrokken of de verklaringen consistent zijn en overeenkomen met dat wat bekend is over de algemene situatie (ten aanzien van LHBTI’s) in het land van herkomst. Het zwaartepunt ligt bij het persoonlijke, authentieke, verhaal dat een vreemdeling vertelt over en vanuit zijn ervaringen. Met name als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar LHBTI zijn maatschappelijk onacceptabel is of strafbaar is, is van belang of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd. Er hoeft geen ‘worsteling’ te hebben plaatsgevonden voordat de vreemdeling zijn LHBTI-gerichtheid heeft geaccepteerd, maar wel een denkproces waarin de vreemdeling zich onder andere voor de vraag gesteld ziet wat het betekent om anders te zijn en op welke wijze hij daar invulling aan wil en kan geven. Er wordt gewicht gegeven aan het proces van ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de vreemdeling heeft verklaard daarmee om te zijn gegaan. Alles wordt in onderlinge samenhang bekeken. Er moet rekening worden gehouden met het referentiekader van de vreemdeling (opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur, afkomst, etc.). [5]
10. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Eiser stelt dat hij niet goed over dit onderwerp kan praten vanwege zijn eenvoudige komaf. De rechtbank overweegt dat eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Daar komt bij dat de minister op de zitting er terecht op heeft gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij in [land] een MBO-4 diploma heeft behaald. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij zich niet goed kon uiten tijdens het nader gehoor verwijst de rechtbank naar hetgeen al eerder is overwogen onder het kopje ‘Had de minister de correcties en aanvullingen in de beoordeling moeten meenemen?’.
11. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte eisers gestelde biseksuele geaardheid ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank overweegt dat uit het nader gehoor en uit het bestreden besluit in voldoende mate blijkt dat de minister bij de beoordeling WI 2019/17 heeft toegepast. De hiervoor onder rechtsoverweging 9.2. genoemde thema’s zijn bij het gehoor aan de orde geweest en in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd beoordeeld. De rechtbank kan de minister volgen waar zij overweegt dat zij de verklaringen van eiser oppervlakkig, algemeen en niet voldoende authentiek vindt. Eiser stelt dat het voor hem moeilijk is om over zijn gedachten en gevoelens te praten, omdat hij minderjarig was ten tijde van de ontdekking van zijn biseksualiteit, dit lang geleden was en hij lang heeft moeten zwijgen over zijn seksuele geaardheid. De rechtbank overweegt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de eerste ontdekking van eisers biseksuele geaardheid weliswaar plaatsvond in zijn jeugd, maar dat dit zich in de tien jaren - en dus tijdens zijn meerderjarigheid - daarna heeft ontwikkeld. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij rond zijn 24e tot acceptatie van zijn geaardheid is gekomen en dat hij daarna twee jaar een relatie met een man heeft gehad. Gelet op deze omstandigheden en hetgeen de minister onder punt 2.1 tot en met 2.4 in het bestreden besluit heeft aangevoerd, heeft de minister mogen tegenwerpen dat eiser weinig inzicht heeft verschaft over niet alleen de ontdekking en beleving van zijn seksuele gerichtheid, maar ook hoe hij daarmee is omgegaan en wat het met hem deed ten opzichte van zijn omgeving en zijn religie. Ook heeft de minister in het bestreden besluit onder 2.5 mogen tegenwerpen dat de relatie(s) die eiser heeft gehad niet geloofwaardig zijn geacht, gelet op eisers summiere, vage en oppervlakkige verklaringen daarover.
11.1.
Ten aanzien van de compensatiemogelijkheid oordeelt de rechtbank dat de minister niet ten onrechte stelt dat het contact met de LHBTI-organisaties zoals dat inmiddels tot stand is gekomen daarvoor niet voldoende is. De rechtbank overweegt hierbij dat de minister erop heeft mogen wijzen dat het bevreemdend is dat eiser al langdurig, meer dan zeven jaar, buiten [land] verblijft en pas nu het eerste contact met LHBTI-organisaties heeft gelegd of daar informatie over heeft opgezocht. Dit klemt te meer omdat eiser al drie jaar in Nederland verblijft en hij voorafgaand wel heeft opgezocht welk EU-land het meest coulant was voor immigranten, maar niet heeft opgezocht hoe Nederland aankijkt tegen LHBTI’s. Daar komt bij dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat het zwaartepunt ligt bij het eigen persoonlijke, authentieke verhaal van eiser. Nu eiser met deze verklaringen zijn seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft de minister het huidige contact met LHBTI-organisaties onvoldoende compensatie mogen achten om zijn seksuele gerichtheid alsnog geloofwaardig te achten.
11.2.
De rechtbank oordeelt verder dat de minister voldoende is ingegaan op de namens eiser ingediende zienswijze. In het bestreden besluit heeft de minister, zoals hiervoor al overwogen, alle relevante thema’s gemotiveerd besproken en eisers verklaringen in voldoende mate daarin betrokken. De rechtbank volgt daarbij niet de verklaringen zoals door eiser in de gronden van beroep zijn weergegeven als reactie op de punten 2.1. tot en met 2.5. in het bestreden besluit. De rechtbank overweegt dat deze aanvullende gronden van beroep een herhaling zijn van de verklaringen die eiser aanvullend heeft gegeven in de correcties en aanvullingen. De rechtbank heeft onder het kopje ‘Had de minister de correcties en aanvullingen in de beoordeling moeten meenemen?’ al overwogen dat de minister dit niet ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
11.3.
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de enkele verwijzing naar WBV 2024/12 onvoldoende is om in de onderhavige procedure te onderbouwen dat eiser tot een risicoprofiel behoort. De minister heeft namelijk niet ten onrechte de seksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig geacht, waardoor niet vaststaat dat eiser tot dit specifieke risicoprofiel behoort.
11.4.
De beroepsgronden slagen niet.
Heeft de minister de gestelde problemen vanwege de geaardheid terecht ongeloofwaardig geacht?
12. Eiser heeft gesteld dat hij element 3. voldoende aannemelijk heeft gemaakt en heeft daarbij verwezen naar hetgeen in de zienswijze is opgemerkt. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat hij daar niets aan toe te voegen heeft. Eiser loopt in Nigeria een risico bij terugkeer en heeft verteld wat hem is overkomen.
13. De rechtbank oordeelt dat het enkel verwijzen naar de zienswijze onvoldoende onderbouwing van de beroepsgrond is. De minister heeft in het bestreden besluit gereageerd op de zienswijze. In beroep is het dan aan eiser om concreet en onderbouwd aan te geven op welke punten het bestreden besluit niet houdbaar is. Nu eiser dit heeft nagelaten zal de rechtbank de beroepsgrond niet bespreken. Daarbij merkt de rechtbank op dat hiervoor al is geoordeeld dat het bestreden besluit op het punt van de correcties en aanvullingen en de geloofwaardigheidsbeoordeling van de seksuele geaardheid de toets in rechte kan doorstaan.

Conclusie en gevolgen

14. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt en Nederland zal moeten verlaten. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
4.Stcrt. 2024, nr. 19165.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26