ECLI:NL:RBDHA:2024:15991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.3172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op reguliere mvv-aanvraag met toepassing van fifo-beleid

In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 19 juni 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referent. De minister van Asiel en Migratie heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en later heropend om eiseres in de gelegenheid te stellen het griffierecht te betalen en te reageren op het verweerschrift. Eiseres heeft hierop gereageerd en de rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.

De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep. De minister moet binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is gegrond verklaard.

De rechtbank legt een nieuwe beslistermijn van 90 dagen op, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag van eiseres ter hand wordt genomen, en bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast stelt de rechtbank de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 656,25 en moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3172

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: A. van den Heuvel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 19 juni 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] (referent).
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Het onderzoek is daarna door de rechtbank gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op 14 juni 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, om eiseres in de gelegenheid te stellen het vereiste griffierecht te betalen en om te reageren op het verweerschrift. Eiseres heeft hiervan op 12 juli 2024 gebruik gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank op 20 augustus 2024 partijen in de gelegenheid gesteld nader schriftelijk te reageren op de uitspraken van deze rechtbank van 16 augustus 2024. [2]
1.2.
De minister heeft bij brief van 6 september 2024 nader gereageerd. Eiseres heeft vervolgens bij brief van 17 september 2024 gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.
1.3.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting omdat partijen, nadat zij hiernaar zijn gevraagd, niet hebben aangegeven dat zij een zitting wensen. [3]

Overwegingen

2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb staat dat het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep.
3. Het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
4. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen. [4] Bij de ontvangstbevestiging van 30 juni 2023 heeft de minister deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiseres de minister op 10 januari 2024 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken voordat zij op 29 januari 2024 beroep heeft ingesteld.
5. Het beroep is daarom gegrond.
6. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 16 augustus 2024 geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk geachte ‘first in first out’ (hierna: fifo)-principe van de minister. [5] Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een nieuwe beslistermijn van 90 dagen oplegt, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag van eiseres gelet op het fifo-principe ter hand wordt genomen. In de zaak van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken, omdat de door haar aangevoerde omstandigheden niet maken dat haar aanvraag eerder in behandeling genomen zal worden en onverlet laten dat er meer aanvragers in onzekerheid verkeren. De minister heeft in zijn verweerschrift aangegeven de aanvraag van eiseres in november 2024 in behandeling te kunnen nemen. Dit betekent dat de minister vóór 1 februari 2025 een beslissing op de aanvraag van eiseres bekend dient te maken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de nieuwe beslistermijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-. Nu er een langere beslistermijn wordt opgelegd ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals de minister heeft verzocht, een lagere dwangsom per dag vast te stellen.
8. De rechtbank stelt tot slot de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de minister op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de twee weken nadat de minister in gebreke is gesteld, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-. Dit volgt uit artikel 4:17 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De minister krijgt tot 1 februari 2025 de tijd om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres en de minister moet een dwangsom betalen als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt ook de door de minister al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 656,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor de nadere schriftelijke reactie van 17 september 2024, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om vóór 1 februari 2025 alsnog een besluit op de aanvraag van eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eiseres verschuldigde bestuurlijke dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 656,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als minister.
3.Artikel 8:57 van de Awb maakt dit mogelijk.
4.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.