In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Nigeriaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 2 september 2024 niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit was genomen op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 26 september 2024, waar zowel de gemachtigde van verzoeker, mr. M.K. Bulthuis, als de gemachtigde van de minister, mr. S. Bozkurt, aanwezig waren. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting, heeft de voorzieningenrechter op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de hoofdzaak (zaaknummer NL24.34802), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. S. Derks, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.