ECLI:NL:RBDHA:2024:16369
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.S. Gaastra
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2024, in de zaak tussen eiser en de Minister van Asiel en Migratie, werd de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel die hem was opgelegd op 24 augustus 2024, op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelde het beroep op 1 oktober 2024, waarbij zowel eiser als de minister vertegenwoordigd waren door gemachtigden.
Eiser voerde aan dat de maatregel onrechtmatig was, omdat de ophouding te lang had geduurd. De rechtbank oordeelde echter dat de ophouding van eiser, die op 23 augustus 2024 was aangehouden, niet onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de maximale termijn van zes uren niet was overschreden, omdat de ophouding correct was berekend vanaf het moment van de inbewaringstelling.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de gronden voor de maatregel van bewaring ook het verlengingsbesluit konden dragen. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, feitelijk juist waren. Eiser had erkend Nederland niet op de voorgeschreven wijze te zijn binnengekomen en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten tot inbewaringstelling, omdat er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief zouden zijn geweest.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra, en is openbaar gemaakt op 9 oktober 2024.