ECLI:NL:RBDHA:2024:16371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot de voortvarendheid van de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de maatregel van bewaring van een eiser, die in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was eerder getoetst door de rechtbank in uitspraken van 18 juni 2024 en 9 augustus 2024. Eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, omdat hij van mening was dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in zijn uitzetting naar Marokko.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 30 mei 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd en dat deze maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 2 augustus 2024. Eiser betoogde dat de minister geen recente voortgangsrapportage had aangeleverd en dat er onduidelijkheid bestond over de afgifte van een laissez-passer door de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien er meerdere vertrekgesprekken waren gevoerd en er een vlucht was geboekt voor 27 september 2024, die echter moest worden geannuleerd vanwege een verzoek om nadere informatie van de Marokkaanse autoriteiten.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de minister niet voldoende voortvarend handelde en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.S. Gaastra, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en werd openbaar gemaakt zonder dat er een rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. De oplegging van de maatregel van bewaring is getoetst bij de uitspraak van 18 juni 2024 [2] en het voortduren van de maatregel van bewaring is getoetst bij de uitspraak van 9 augustus 2024. [3]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 augustus 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 2 augustus 2024) rechtmatig is.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Marokko. In dit verband voert eiser ten eerste aan dat de minister geen recente voortgangsrapportage heeft aangeleverd. Daarnaast voert eiser aan dat, hoewel de Marokkaanse autoriteiten hebben toegezegd een laissez-passer (lp) te zullen verstrekken, de minister niet aan eiser heeft meegedeeld of de lp daadwerkelijk is afgegeven en wanneer de uitzetting zal plaatsvinden.
3.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat de periode die hier ter beoordeling voorligt loopt van de datum waarop het onderzoek bij de uitspraak van 9 augustus 2024 is gesloten (op 2 augustus 2024) tot de datum waarop dit beroep op zitting is behandeld en het bijbehorende onderzoek is gesloten (op 1 oktober 2024). De stelling van eiser dat de minister onvoldoende voortvarend handelt vanwege het ontbreken van een recente voortgangsrapportage is niet langer relevant, omdat de minister op 30 september 2024 alsnog voor de datum van sluiting van het onderzoek een recente voortgangsrapportage en andere documenten heeft toegevoegd aan het dossier. Uit de voortgangsrapportage van 30 september 2024 blijkt dat de minister op 9 augustus 2024, 9 september 2024, 18 september 2024 en 24 september 2024 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser en dat hij op 22 augustus 2024 en 12 september 2024 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Uit de voortgangsrapportage blijkt ook dat de Marokkaanse autoriteiten op 13 september 2024 de nationaliteit van eiser hebben bevestigd en dat zij hebben toegezegd een lp te verstrekken. De minister heeft naar aanleiding hiervan op 19 september 2024 voor eiser een vlucht geboekt voor 27 september 2024. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De Marokkaanse autoriteiten hebben vervolgens op 26 september 2024 aangegeven nadere informatie nodig te hebben van de Marokkaanse autoriteiten in Rabat voordat zij een lp afgeven. Dat de minister daarop de vlucht van 27 september 2024 heeft moeten annuleren maakt niet dat hij onvoldoende voortvarend handelt. Het ligt namelijk niet in de macht van de minister om aan eiser een lp te verstrekken. Hij is daarvoor afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten. Gelet op de verklaring van de Marokkaanse autoriteiten is er geen reden om aan te nemen dat er niet alsnog een lp voor eiser zal worden verstrekt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 18 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9677.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 augustus 2024 (niet gepubliceerd).