ECLI:NL:RBDHA:2024:16380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.26872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleven op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij haar meerderjarige zoon in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 28 april 2022, en bij het bestreden besluit van 3 juni 2024 is deze afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank toetst of de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat de minister een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, waarbij de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiseres en haar zoon. Eiseres heeft haar identiteit aangetoond, maar de minister heeft geen DNA-onderzoek uitgevoerd, omdat eiseres niet aan alle vereisten voor vergunningverlening voldoet.

Eiseres betoogt dat de minister de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen, en wijst op de afhankelijkheid van haar zoon van haar aanwezigheid in Nederland. De rechtbank erkent de waarde van deze argumenten, maar concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26872

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij haar meerderjarige zoon [referent] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 28 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM [2] voor het uitoefenen van gezinsleven bij haar zoon en of haar daarom terecht geen mvv is verleend. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
5. De minister stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 EVRM. De minister heeft dat – samengevat – zo onderbouwd. Eiseres heeft haar identiteit aangetoond. Vervolgens is er door de minister geen DNA-onderzoek opgestart om de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent aan te tonen, omdat duidelijk is dat eiseres niet aan alle overige vereisten voldoet voor vergunningverlening op grond van artikel 8 EVRM. Dat motiveert de minister als volgt. De minister neemt familieleven tussen eiseres en referent aan op grond van het jongvolwassenenbeleid. De belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM valt echter in het nadeel van eiseres uit: aan het (economische) belang van de Nederlandse staat wordt een groter belang gehecht dan aan het belang van eiseres en referent om het familieleven in Nederland uit te oefenen.
Beroepsgronden
6. Eiseres vindt dat de minister de belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. Naar haar mening heeft de minister de volgende aspecten onvoldoende zwaar meegewogen in de belangenafweging. Referent zal over enkele maanden zijn inburgeringscursus hebben voltooid en hij zal dan proberen werk te vinden. Als eiseres in Nederland is, zal hij meer rust en ruimte in zijn hoofd hebben en met haar steun en begeleiding verwacht hij dan snel werk te vinden. Zeker ook gezien de huidige arbeidsmarkt. Ook kan hij dan een ziektekostenverzekering voor eiseres afsluiten, zodat haar medische kosten zullen worden gedekt door een verzekering. Voor referent is het erg moeilijk om zonder eiseres in Nederland een sociaal leven op te bouwen. Er bestaat voor referent daarnaast een objectieve belemmering om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen. Het gezinsleven kan ook niet worden uitgeoefend in Kenia, omdat eiseres daar illegaal verblijft. Eiseres kan in Kenia geen beroep doen op medische zorg. Ook dreigt eiseres op haar leeftijd van 69 jaar op straat te komen te staan. Dit zal voor haar levensbedreigend zijn. Kortom, eiseres heeft referent nodig. Er is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Eiseres en referent missen elkaar zeer. Gezinsleven op afstand kan hierin niet voorzien.
Overwegingen van de rechtbank
7. Partijen zijn het eens dat dat tussen eiseres en referent familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 EVRM, omdat aan het jongvolwassenenbeleid wordt voldaan.
8. Om te kunnen beslissen of het niet verlenen van een mvv met het doel in Nederland bij een familielid te verblijven, in strijd is met artikel 8 EVRM, moet de minister een belangenafweging verrichten. Daarbij dient de minister alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken en tot een “fair balance” van die belangen te komen. De minister moet, als de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling uitvalt, deugdelijk motiveren waarom dit zo is. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat het in deze zaak in beroep alleen nog gaat over de door de minister gemaakte belangenafweging.
9. De rechtbank toetst of de staatssecretaris alle feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Als dit het geval is, toetst de rechter de uitkomst van de belangenafweging enigszins terughoudend. [3]
10. De rechtbank overweegt dat de minister in het primaire besluit en in het bestreden besluit een uitgebreide belangenafweging heeft gemaakt. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat niet in geschil is dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Eiseres vindt echter dat de minister de kansen van referent op werk en dus inkomen niet goed heeft meegewogen in de belangenafweging. Het is volgens eiseres een realistische verwachting dat referent snel werk zal vinden nadat hij over een paar maanden zijn inburgeringscursus zal hebben voltooid. Zijn positieve en actieve houding maken dat dat hem zal lukken. Referent zal door te werken verder een positieve bijdrage aan de Nederlandse samenleving leveren. Ook vindt eiseres dat het bestaan van een objectieve belemmering om het gezins- of familieleven in Somalië uit te oefenen onvoldoende zwaar is meegewogen in de belangenafweging. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
11. De rechtbank vindt het lovenswaardig dat referent zich inzet om snel werk te vinden en een positieve bijdrage wil leveren aan de Nederlandse samenleving. Maar de rechtbank stelt – samen met de minister – vast dat het verkrijgen van werk vooralsnog een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Eiseres heeft onvoldoende concreet gemaakt en onderbouwd dat referent snel inkomsten uit werk zal hebben. Referent heeft op dit moment een bijstandsuitkering en komt daarmee ten laste van de Nederlandse samenleving. De minister heeft dit daarom in het nadeel van eiseres mogen laten meewegen in de belangenafweging. De stelling dat referent een ziektekostenverzekering voor eiseres wil afsluiten als zij naar Nederland komt, heeft de minister ook niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging hoeven brengen. Een ziektekostenverzekering doet er namelijk niet aan af dat de medische kosten van eiseres ten laste van de Nederlandse samenleving zullen komen. Verder is de minister terecht uitgegaan van het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen en heeft dit in het voordeel van eiseres meegewogen. Maar dit betekent nog niet dat de minister alleen al daarom de belangenafweging in het voordeel van eiseres had moeten laten uitvallen. De minister heeft namelijk in de belangenafweging erop mogen wijzen dat niet is gebleken dat eiseres en referent het gezinsleven niet op afstand kunnen voortzetten, zoals zij dat inmiddels zes jaar doen door middel van telefonisch contact. Dat eiseres en referent bij elkaar willen zijn om elkaar te steunen en dat contact op afstand niet hetzelfde is als fysiek contact, heeft de minister erkend en meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat de minister de belangenafweging voldoende heeft gemotiveerd en niet ten onrechte tot het standpunt is gekomen dat deze uiteindelijk – alles in acht nemende en afwegende – in het nadeel van eiseres uitvalt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van