ECLI:NL:RBDHA:2024:16380
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleven op basis van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij haar meerderjarige zoon in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 28 april 2022, en bij het bestreden besluit van 3 juni 2024 is deze afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank toetst of de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat de minister een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, waarbij de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiseres en haar zoon. Eiseres heeft haar identiteit aangetoond, maar de minister heeft geen DNA-onderzoek uitgevoerd, omdat eiseres niet aan alle vereisten voor vergunningverlening voldoet.
Eiseres betoogt dat de minister de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen, en wijst op de afhankelijkheid van haar zoon van haar aanwezigheid in Nederland. De rechtbank erkent de waarde van deze argumenten, maar concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.