ECLI:NL:RBDHA:2024:16418
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, had tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Het bestreden besluit, genomen op 2 oktober 2024, hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen totdat het beroep zou zijn behandeld.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de uiterste overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening op 10 december 2024 viel. De rechter vond dat het belang van verzoeker om de uitspraak op zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder woog dan het belang van de minister om verzoeker eerder over te dragen aan Kroatië. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen, en werd het bestreden besluit geschorst.
Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 875 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.