ECLI:NL:RBDHA:2024:16498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van voortduren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die de Minister van Asiel en Migratie op 3 juli 2024 aan eiser heeft opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere procedure op 12 juli 2024. De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de voortvarendheid van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank heeft opgemerkt dat de minister meerdere keren heeft gerappelleerd op de laissez-passer aanvraag van eiser en dat er verschillende vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden. Eiser is op 4 september 2024 van een vlucht verwijderd vanwege zijn gedrag. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, aangezien de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten zijn vastgesteld en er een nieuwe vlucht voor hem is geboekt op 22 oktober 2024.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd, omdat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en geen redenen heeft aangedragen voor een lichter middel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37442

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

De minister heeft op 3 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser en gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 juli 2024 (in de zaak NL24.27080) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 juli 2024.
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. Eiser heeft geen beroepsgronden ingediend. De rechtbank toetst ambtshalve de voortvarendheid, het zicht op uitzetting en de vraag of een lichter middel opgelegd had moeten worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend handelt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister, sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure, twee keer heeft gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag van eiser, te weten op 30 juli 2024 en 22 augustus 2024, vijf vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd, te weten op 22 juli 2024, 7 augustus 2024, 9 september 2024, 13 september 2024 en 19 september 2024 en voor eiser is op 4 september 2024 een vlucht geboekt. Eiser is door de gezagvoerder van deze vlucht verwijderd, omdat hij begon te schreeuwen en niet meer rustig werd. Dat eiser nog niet is vertrokken, is dan ook aan zijn eigen gedrag te wijten.
Ter zitting is door de minister toegelicht dat de op 30 augustus 2024 ten behoeve van eiser afgegeven lp inmiddels niet meer geldig is. De toezegging dat een lp wordt afgegeven blijft echter staan. Voor eiser is een nieuwe vlucht geboekt met vertrekdatum 22 oktober 2024. Kort voor deze vlucht zal de oude lp worden ingeleverd bij de Algerijnse ambassade en worden vervangen voor een nieuwe. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
4.1.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen en voor ongedocumenteerde vreemdelingen naar Algerije niet meer ontbreekt. [1] De rechtbank overweegt dat de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten zijn vastgesteld en dat eiser bij de Algerijnse autoriteiten, zij het onder andere naam, bekend is. Daarbij staat voor eiser wederom een vlucht gepland en wel op 22 oktober 2024.
4.2.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat uit zijn verklaringen en gedrag blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Algerije. Eiser heeft zijn vertrek op 4 september 2024 gefrustreerd, terwijl hij had toegezegd mee te zullen werken. De rechtbank overweegt verder dat eiser ook geen redenen naar voren heeft gebracht waaruit de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.