ECLI:NL:RBDHA:2024:16501
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Hanssen - Telman
- Rechtspraak.nl
Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure met Algerijnse eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 10 april 2024 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Op 23 september 2024 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring eerder rechtmatig was en dat de verzwaarde belangenafweging tijdig heeft plaatsgevonden. Eiser stelde dat de gronden voor de maatregel niet konden dragen en dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank oordeelde dat deze stellingen niet onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er zicht op uitzetting naar Algerije aanwezig was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er zijn geen andere omstandigheden gebleken die de maatregel van bewaring onrechtmatig zouden maken. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.