In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft op 30 september 2024 haar beroep behandeld, maar is niet verschenen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.
De rechtbank overweegt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseres heeft aangevoerd dat haar asielaanvraag in Frankrijk nooit is afgehandeld en dat zij daar geen adequate opvang heeft gekregen. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het Franse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de omstandigheden in Frankrijk.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiseres geen aanleiding vormen om haar asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De medische omstandigheden van eiseres zijn niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank heeft vastgesteld dat haar medische toestand verbeterd is. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.