ECLI:NL:RBDHA:2024:16532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
09/124642-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens vechtpartij op kermis Malieveld

Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij op de kermis op het Malieveld in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 2000 in Somalië, werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2024 gehouden, waar de officier van justitie, mr. A.L.M. de l’Isle, de bewezenverklaring van de poging tot doodslag heeft geëist. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T.T.H.M. Bruers, pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de subsidiaire beschuldiging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 april 2024 tijdens de kermis een beveiliger in een wurggreep heeft gehouden, waardoor het slachtoffer enige tijd geen adem kon halen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd daarom schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling door een GGZ-instelling. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, waarbij de verdachte opnieuw onder toezicht van de reclassering komt te staan. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op de samenleving, vooral op openbare plaatsen zoals een kermis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/124642-24 en 13/071194-23 (tul)
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Somalië),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. T.T.H.M. Bruers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te
beroven, deze [naam] (gedurende enige tijd) heeft belet in zijn ademhaling door
deze [naam] (met kracht) met zijn, verdachtes, arm(en) in een (wurg)greep om de
nek, hals en/of het lichaam (vast) te houden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, deze [naam] (gedurende enige tijd) heeft belet in zijn
ademhaling door deze [naam] (met kracht) met zijn, verdachtes, arm(en) in een
(wurg)greep om de nek, hals en/of het lichaam (vast) te houden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2024 te 's-Gravenhage, [naam] heeft mishandeld
door die [naam] tegen het lichaam te stompen en/of slaan en/of die [naam]
(gedurende enige tijd) te beletten in zijn ademhaling door die [naam] (met kracht)
met zijn, verdachtes, arm(en) in een (wurg)greep om de nek, de hals en/of het
lichaam (vast) te houden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024113401, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 85).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 11 april 2024, voor zover inhoudende (p. 8 - 9):
Op 10 april 2024 bevond ik mij bij de ingang van het kermisterrein op het Malieveld aan de Koningskade te 's-Gravenhage. Ik was aan het werk als beveiliger. Ik zag en hoorde dat een man in discussie was met een collega van mij over het feit dat hij niet gefouilleerd wilde worden. Ik had de man bij zijn linkerarm vast en mijn collega had hem bij zijn rechterarm vast. Ik voelde direct dat hij zich verzette en dat hij zich los trok van ons. Ineens voelde ik twee armen om mijn nek heen. Ik zag dat dit gedaan werd door de man welke wij eerder wilden begeleiden naar de beveiligingskeet. Ik voelde dat beide armen hard geklemd werden om mijn nek
.Ik zag en voelde dat de man mij vanaf de voorzijde bij mijn nek vast hield. Ik merkte dit doordat mijn voorhoofd tegen zijn borst klemde. Ik voelde dat hij mij met heel veel kracht vasthield. Ik merkte dat ik geen adem meer kon halen. Ik kreeg op geen enkele wijze lucht. Ik kon nog net uitbrengen dat ik geen lucht meer kreeg waarna ik ontzettend duizelig werd en het zwart werd voor mijn ogen.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 september 2024, voor zover inhoudende:
Op 10 april 2024 heb ik op de kermis op het Malieveld in Den Haag een wurggreep toegepast bij een beveiliger. Ik heb een arm om zijn nek geklemd en toen mijn andere arm er omheen gedaan. Ik heb gezien dat hij wankelde. De verwurging heeft 34 seconden geduurd.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Uit bovenstaande bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie worden getrokken dat de verdachte op 10 april 2024 op de kermis in Den Haag [naam] een nekklem heeft aangelegd. De verdachte heeft gedurende enige tijd, ongeveer 30 seconden, met kracht zijn armen in een wurggreep om de nek/hals van [naam] gehouden, waardoor deze enige tijd geen adem heeft kunnen halen, duizelig is geworden en het hem zwart voor zijn ogen is geworden.
Voorwaardelijk opzet
Met betrekking tot de juridische kwalificatie van het handelen van de verdachte stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier
het overlijden van [naam] dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan
hem door hem te beletten in zijn ademhaling– aanwezig is indien de verdachte zich willens
en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De
beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg
in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt
betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is
verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene
ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens
en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte
wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij
die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop toe heeft
genomen.
Primair (poging tot doodslag) niet bewezen
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt met welke kracht en intensiteit de verdachte zijn wurggreep heeft uitgevoerd. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat het beletten van de ademhaling en van de bloedsomloop van [naam] dusdanig lang heeft geduurd dat de kans op de dood aanmerkelijk was. Daarom is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat door het handelen van de verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op zijn dood. De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Subsidiair (poging tot zware mishandeling) wettig en overtuigend bewezen
De rechtbank is van oordeel dat wel de aanmerkelijke kans bestond dat [naam] door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het beletten van de ademhaling gedurende enige tijd kan leiden tot hersenbeschadiging en de uitval van lichaamsfuncties. Naar algemene ervaringsregels is deze kans aanmerkelijk te achten. Deze wetenschap mag ook bij de verdachte bekend worden verondersteld.
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van de verdachte – het gedurende enige tijd beletten van [naam] in zijn ademhaling door deze met kracht in een wurggreep vast te houden waardoor deze in ademnood raakte en duizelig werd – naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 10 april 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [naam] gedurende enige tijd heeft belet in zijn ademhaling door deze [naam] met kracht met zijn, verdachtes, armen in een wurggreep om de nek
enhals vast te houden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met daarnaast een contactverbod met de aangever in deze zaak.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd doorgebracht in voorarrest en eventueel daarnaast een taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een beveiliger op de kermis. Hij heeft het slachtoffer in een wurggreep gehouden, waardoor deze enige tijd geen adem kon halen, duizelig werd en het zwart voor zijn ogen werd. De verdachte heeft eerst losgelaten nadat de beveiligers een aantal malen hebben geprobeerd de verwurging te stoppen. De verdachte heeft door zijn manier van handelen geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van de beveiliger, die gewoon zijn werk deed. Dergelijk gewelddadig gedrag is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, vooral als het wordt gepleegd op een openbare plaats als de kermis, waar veel bezoekers waaronder kinderen getuige van zijn geweest. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten.
Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden om, terwijl hij in een proeftijd liep, opnieuw een geweldsdelict te plegen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Gedragskundige rapporten
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 2 augustus 2024, opgesteld door drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog. De verdachte had tijdens het onderzoek een weinig coöperatieve opstelling en heeft medewerking aan het onderzoek grotendeels geweigerd. Het onderzoek is onvolledig en hierdoor wordt de diagnostiek uitgesteld, is geen zicht gekregen op een eventuele doorwerking in het tenlastegelegde en is een inschatting van het recidiverisico niet mogelijk. Een advies met betrekking tot de mate van toerekenen is niet te geven.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 4 september 2024. Volgens de reclassering zijn het psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte risicofactoren die mogelijk aan het onderhavige feit hebben bijgedragen. Er zijn aanwijzingen voor agressie/emotieregulatie problematiek.
De reclassering ziet een kentering bij de motivatie van de verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De verdachte lijkt in een neerwaartse spiraal te zijn gekomen en heeft een terneergeslagen houding. Hierdoor is er weinig van de grond gekomen binnen het schorsingstoezicht. De verdachte heeft nog steeds geen dagbesteding en inkomsten, heeft schulden, een cannabisverslaving en begeeft zich in een negatief sociaal netwerk.
De reclassering ziet diverse risicofactoren die interventies behoeven om tot enige
risicovermindering te kunnen komen. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. De interventies die de reclassering nodig vindt ter vermindering van recidive lijken tot op heden echter onvoldoende soelaas te bieden nu de verdachte opnieuw is gerecidiveerd, binnen zijn proeftijd. De reclassering denkt dat enkel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet zal bijdragen aan recidivevermindering of gedragsverandering, omdat de verdachte dan alles opnieuw dient op te bouwen. De reclassering is, gelet op de problematiek en instabiele leefsituatie van de verdachte, van mening dat justitiële interventies binnen een voorwaardelijk strafkader zouden kunnen bijdragen aan recidivevermindering en gedragsverandering bij de verdachte, mits hij hiervoor gemotiveerd is.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank constateert dat de psycholoog geen uitspraak heeft kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar dat duidelijk is dat de verdachte kampt met multi complexe problematiek. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zal meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Hij heeft verklaard dat hij daar de motivatie voor zal vinden en aan zichzelf moet gaan werken.
Op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Gezien het strafblad van de verdachte en de ernst van het feit kan niet slechts een taakstraf worden opgelegd.
De op te leggen straffen zijn lager dan door de officier van justitie geëist. Mede redengevend daarvoor is dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank acht naast een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het opleggen van een forse taakstraf eveneens passend en geboden. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank ziet geen aanleiding het door de officier van justitie gevorderde contactverbod op te leggen, omdat het slachtoffer willekeurig lijkt te zijn en geen bekende is van de verdachte.
Nu de verdachte het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft uitgezeten, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 september 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 13/071194-23 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam op 30 juni 2023 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van drie maanden ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 9 september 2024 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 30 juni 2023. Uit het onderzoek ter terechtzitting is namelijk gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal deze gevangenisstraf omzetten in een taakstraf van na te melden duur.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
90(
NEGENTIG)
DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
47(
ZEVENENVEERTIG)
DAGEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen (tussen 09.00 en 12.00 uur) na het ingaan van de proeftijd meldt bij Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, Weesperzijde 70 te Amsterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd laat behandelen door GGZ Inforsa of een soortgelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder – gelet op de problematiek – ook het innemen van medicijnen kan vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd verblijft in een forensische instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij het verblijf zo lang duurt als de reclassering nodig vindt en de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur, waarbij de dagbesteding bijdraagt aan het voorkomen van delictgedrag;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij de veroordeelde de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
geeft opdracht aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
gelast
in plaats van een last tot tenuitvoerleggingte geven van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 30 juni 2024, gewezen onder parketnummer 13/071194-23, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden:
een
taakstrafvoor de duur van
200 (TWEEHONDERD) UREN, subsidiair
90 (NEGENTIG) DAGENvervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2024.