In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier heeft aangevraagd met als doel 'humanitair niet tijdelijk'. De aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 14 maart 2024. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 1 oktober 2024, maar partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.
De voorzieningenrechter oordeelt op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat, gezien de onverwijlde spoed en de betrokken belangen, een voorlopige voorziening noodzakelijk is. De minister heeft in een brief van 12 september 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek, wat betekent dat verzoeker rechtmatig verblijf kan krijgen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en verbiedt de uitzetting van verzoeker totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.
Daarnaast wordt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten toegekend, die door de minister moet worden betaald. De vergoeding wordt vastgesteld op € 875,- voor de bijstand door de gemachtigde, en de minister dient ook het griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.