ECLI:NL:RBDHA:2024:16536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24/5068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke asielverzoek met betrekking tot humanitair verblijf

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier heeft aangevraagd met als doel 'humanitair niet tijdelijk'. De aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 14 maart 2024. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 1 oktober 2024, maar partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.

De voorzieningenrechter oordeelt op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat, gezien de onverwijlde spoed en de betrokken belangen, een voorlopige voorziening noodzakelijk is. De minister heeft in een brief van 12 september 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek, wat betekent dat verzoeker rechtmatig verblijf kan krijgen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en verbiedt de uitzetting van verzoeker totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.

Daarnaast wordt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten toegekend, die door de minister moet worden betaald. De vergoeding wordt vastgesteld op € 875,- voor de bijstand door de gemachtigde, en de minister dient ook het griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/5068

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

V-nummer:
(gemachtigde: mr. B.S. Bernard),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.1.
Verzoeker heeft op 12 januari 2024 een aanvraag gedaan tot verlenen van een verblijfsvergunning regulier met als doel: ‘humanitair niet tijdelijk’ (privéleven). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2024 afgewezen.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De partijen zijn uitgenodigd voor de zitting van 1 oktober 2024. Partijen hebben de voorzieningenrechter vervolgens schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De minister heeft in een brief van 12 september 2024 laten weten dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, waardoor rechtmatig verblijf ontstaat. Volgens verweerder kan daarom een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege worden gelaten. Desgevraagd heeft verzoeker op 26 september 2024 hiermee schriftelijk ingestemd.
4. Nu partijen het erover eens zijn dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe en verbiedt de uitzetting van verzoeker tot de beslissing op het bezwaar bekend is gemaakt.
5. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift). Dat punt heeft een waarde van € 875,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 875,-. De minister dient ook het door verzoeker betaalde griffierechten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit en verbiedt de minister verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs.. C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
griffier rechter
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.