Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. S.M. Hampsink, griffier.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om overname gedaan, dat op 10 april 2024 door Denemarken is aanvaard.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de minister niet heeft laten onderzoeken of hij psychisch in staat is om gehoord te worden. De rechtbank oordeelt echter dat de minister op grond van de Dublinverordening geen verplichting heeft om een medisch onderzoek aan te bieden, aangezien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een medisch advies, omdat de hoormedewerker in staat was om eenvoudigere vragen te stellen en eiser de mogelijkheid had om zijn medische situatie te onderbouwen, wat hij niet heeft gedaan.
De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afhankelijk is van zijn zus in Nederland, en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser van onevenredige hardheid getuigt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.