ECLI:NL:RBDHA:2024:16563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.31452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om overname gedaan, dat op 10 april 2024 door Denemarken is aanvaard.

Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de minister niet heeft laten onderzoeken of hij psychisch in staat is om gehoord te worden. De rechtbank oordeelt echter dat de minister op grond van de Dublinverordening geen verplichting heeft om een medisch onderzoek aan te bieden, aangezien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een medisch advies, omdat de hoormedewerker in staat was om eenvoudigere vragen te stellen en eiser de mogelijkheid had om zijn medische situatie te onderbouwen, wat hij niet heeft gedaan.

De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afhankelijk is van zijn zus in Nederland, en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser van onevenredige hardheid getuigt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P. Kramer-Ograjensek),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om overname gedaan. Denemarken heeft dit verzoek op 10 april 2024 aanvaard.
Heeft de minister eiser moeten laten onderzoeken door MediFirst?
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens eiser heeft de minister ten onrechte niet door MediFirst laten onderzoeken of hij psychisch in staat is om gehoord te worden. De manier waarop eiser spreekt, en niet goed begrijpt wat er wordt gezegd, duidt er mogelijk op dat er sprake is van een (lichte) verstandelijke beperking, al dan niet veroorzaakt door het feit dat hij op zijn
hoofd is geslagen door militairen. Uit de gehoren volgt ook dat eiser de vragen nauwelijks kan beantwoorden. Ook hebben de hoormedewerker en de tolk tijdens het aanmeldgehoor aangegeven dat ze de indruk hebben dat eiser de vragen niet goed begreep. Zo is de reis naar Europa en het visum voor Denemarken waarschijnlijk door een reisagent geregeld, maar eiser kan zich daar niets van herinneren. Verder merkt eiser op dat in het gehoor vanaf pagina 6 is opgemerkt dat er eenvoudige vragen aan hem zijn gesteld en dat er vaker aan hem is gevraagd of hij de vragen begreep. Eiser meent dat dat niet volgt uit de gestelde vragen die zijn gesteld vanaf pagina 8. Dat lijken namelijk standaardvragen te zijn.
5.1.
Op grond van artikel 3.109, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 3.109c, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bestaat er voor de minister geen verplichting een medisch onderzoek aan te bieden aan een vreemdeling indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de aanvraag op grond van de Dublinverordening. [3] Dit laat onverlet dat de minister op grond van het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde vereiste een besluit zorgvuldig voor te bereiden is gehouden om in voorkomende gevallen, indien daartoe aanleiding bestaat, een vreemdeling een medisch onderzoek aan te bieden.
5.2.
In de Werkinstructie 2021/12 “Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure” staat, voor zover hier van belang, het volgende:
‘‘Aan vreemdelingen waarvan de aanvraag wordt behandeld in spoor 1 of 2, wordt niet standaard een medisch advies horen en beslissen aangeboden. In een zaak kan er echter te allen tijde aanleiding zijn een dergelijk advies toch aan te bieden. Hetzelfde geldt voor opvolgende asielaanvragen. Ook daarin kan het dossier de medewerker aanleiding geven om de vreemdeling een medisch advies horen en beslissen aan te bieden. Het doel van het medisch advies is het in kaart brengen van medische beperkingen die van invloed kunnen zijn op het horen en beslissen door de IND.’’
5.3.
Uitgangspunt is dus dat aan vreemdelingen in de Dublinprocedure geen medisch advies horen en beslissen wordt aangeboden. Er kan echter aanleiding zijn toch een dergelijk advies aan te bieden. De rechtbank ziet in dit geval die aanleiding niet. De hoormedewerker kon in eisers geval volstaan met het voortzetten van het gehoor met het stellen van eenvoudigere vragen. Anders dan eiser stelt blijkt uit het gehoor dat de vragen wel eenvoudiger zijn gesteld en dat er is gevraagd of eiser de vragen goed begreep. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de omstandigheid dat aan eiser de vraag is gesteld of hij weet wat het betekent om ergens asiel aan te vragen. Eiser antwoordt ontkennend en de hoormedewerker legt vervolgens uit dat het betekent dat dit bescherming betekent voor iets wat eiser is overkomen in Sri Lanka. De hoormedewerker vraagt vervolgens of dit ook voor hem geldt. [4] Ook is aan eiser de Dublinprocedure uitgelegd. [5] Eiser heeft ook de mogelijkheid gehad om zijn medische situatie te onderbouwen, maar heeft dit niet gedaan. Verder heeft eiser in beroep wel gesteld dat het gehoor onzorgvuldig was, maar hij kon correcties en aanvullingen indienen na dat gehoor, en heeft hier geen gebruik van gemaakt. In de beroepsgronden is ook niet toegelicht wat eiser verder had kunnen verklaren, terwijl hij evenmin op de zitting is geweest om zijn situatie verder toe te lichten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister artikel 16 van de Dublinverordening moeten toepassen?
6. Eiser stelt dat zijn zus in Nederland hem emotioneel ondersteunt. Eiser wil daarom in Nederland blijven.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het beroep op dit artikel niet slaagt al vanwege het feit dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van afhankelijkheid tussen hem en zijn zus, zoals vereist in artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank volgt de minister hierin. Eiser heeft in zijn gehoor verklaard dat hij zijn jongere zus jaren geleden heeft gezien en dat zij nu in Nederland woont. Hij weet niet waar zij woont en hij weet ook niet of zijn zus een verblijfsvergunning heeft. Eiser heeft aangeven dat hij zijn zus nog moet zoeken. [6] Eiser heeft aangegeven dat hij zijn zus eventueel om hulp kan vragen. [7] In beroep heeft eiser laten weten dat hij zijn zus gebeld heeft maar nog niet bezocht. Gelet hierop is heeft de minister niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afhankelijk is van zijn zus.
Had de minister het verzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
7. Eiser betoogt verder dat de minister zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van andere bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Het bijeenhouden en bijeenbrengen van gezins- of familieleden vindt plaats op grond van de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening. Zoals hiervoor onder 6.1 overwogen, is geen sprake van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening tussen eiser en zijn zus. Dat eiser graag bij zijn zus in Nederland wil verblijven is begrijpelijk, maar onvoldoende om te spreken van een bijzondere, individuele omstandigheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. Dat eiser niet naar Denemarken wil omdat hij het daar niet kent en omdat hij niet weet hoe hij daar moet komen is geen bijzondere omstandigheid. De minister zorgt er namelijk voor dat eisers reis naar Denemarken wordt geregeld in het kader van de overdracht.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de minister eisers asielaanvraag niet in behandeling heeft hoeven nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zoals bedoeld in artikel 30 van de Vw 2000.
4.Aanmeldgehoor 4 januari 2024, pagina 8.
5.Aanmeldgehoor 4 januari 2024, pagina 10.
6.Aanmeldgehoor 4 januari 2024, pagina 9.
7.Aanmeldgehoor 4 januari 2024, pagina 10.