ECLI:NL:RBDHA:2024:16573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
24-16096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek op basis van medische gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) beoordeeld. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die door de minister op 13 augustus 2020 was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 5 oktober 2021, waarin het beroep van eiseres gegrond werd verklaard, heeft de minister opnieuw een besluit genomen, maar dit werd wederom ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 25 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet heeft voldaan aan de eerdere opdracht om opheldering te vragen over tegenstrijdigheden in het BMA-advies. De rechtbank concludeert dat het aanvullend BMA-advies van 20 november 2023 voldoende opheldering biedt over de medische situatie van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij de informatie van ARQ, die na het bestreden besluit is verkregen, moet worden meegenomen. De rechtbank vernietigt het besluit van 11 april 2024 en bepaalt dat eiseres niet mag worden uitgezet totdat er een nieuw besluit is genomen. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

De rechtbank benadrukt dat de minister de medische situatie van eiseres zorgvuldig moet beoordelen, vooral gezien de ernst van haar psychische klachten en de mogelijke gevolgen van uitzetting.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.16096
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

De minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: mr. P. M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om haar met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) uitstel van vertrek te verlenen.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 13 augustus 2020 afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar van eiseres heeft de minister bij besluit van
16 november 2020 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 5 oktober 2021 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het daartegen ingestelde beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van
16 november 2020 vernietigd en de minister opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
1.3.
Met het bestreden besluit van 11 april 2024 heeft de minister het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard en is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De minister heeft hieraan een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 20 november 2023 ten grondslag gelegd.
1.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep2, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. D. van Elp als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en als tolk is verschenen A. Jamal Abdilahi.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2 Zaak NL24.16097.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
3. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank met het door haar overgelegde formulier aannemelijk gemaakt dat zij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiseres wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.

Het beroep

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de minister van het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de minister voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 5 oktober 2021?
6. Eiseres voert aan dat de minister niet heeft voldaan aan de opdracht die de rechtbank in de uitspraak van 5 oktober 2021 aan de minister heeft gegeven. Volgens eiseres heeft de rechtbank aan de minister de opdracht gegeven om opheldering te vragen over de (ogenschijnlijke) tegenstrijdigheid in het BMA-advies van 12 augustus 2020. Die (ogenschijnlijke) tegenstrijdigheid bestaat eruit dat in dit advies onder het kopje ‘klachten’ staat dat eiseres suïcidepogingen heeft ondernomen, terwijl verderop in datzelfde advies staat dat er geen gedocumenteerde suïcidepogingen zijn en dat om deze reden geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. Eiseres voert aan dat uit het BMA- advies van 20 november 2023 niet blijkt dat die tegenstrijdigheid nu is opgehelderd. Verder voert zij aan dat uit documenten van haar behandelaren blijkt dat zij suïcidepogingen heeft ondernomen.
6.1.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat eiseres heeft bedoeld te verwijzen naar het document van i-Psy aan de huisarts van 21 juli 2020, waarin het gaat over de intake bij i- Psy.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van 5 oktober 2021 heeft de rechtbank in overweging 5 geoordeeld dat het BMA-advies van 12 augustus 2020 onvoldoende inzichtelijk is vanwege een (ogenschijnlijke) tegenstrijdigheid over suïcidepogingen en dat de minister hierover opheldering had moeten vragen aan het BMA.
6.3.
De minister heeft het BMA vervolgens om aanvullend advies gevraagd. Het BMA heeft op 20 november 2023 een aanvullend advies (het aanvullend BMA-advies) uitgebracht. Het document van i-Psy en het gedeelte over de intake, waarnaar eiseres heeft verwezen, is meegenomen in het aanvullend BMA-advies, samen met andere informatie van de medisch behandelaars. In het aanvullend BMA-advies staat bij punt 1b. hierover het volgende:

2020 Medische informatie i-Psy
Betrokkene is hier sinds 2018 in behandeling. In de intakegegevens komt geen suïcidaliteit naar voren. Betrokkene geeft aan niet te luisteren naar de opdrachten van de stemmen zichzelf wat aan te doen.
Uit de brief van i-Psy komt verder naar voren: “Samenvatting behandeling / huidige toestand 2020:
Momenteel verloopt de behandeling moeizaam vanwege de ernst van de klachten en de onstabiele situatie van patiënte. Verder is patiënte op dit moment verhuisd … waardoor de contact fors verminderd is … Ze geeft aan dat ze zich constant onveilig voelt, op elk moment kan er iets misgaan en kan aan niets anders denken dan het doemscenario.
Daarnaast kan patiënte impulsief gedragen wanneer een trigger aanwezig is of wanneer ze onder druk staat. Momenteel zijn de suïcidale gedachten aanwezig (wordt in de gaten gehouden, crisisplan en veiligheidsplan opgesteld).”
“Advies: Patiënte wordt behandeld en gestabiliseerd mede door medicamenteuze en therapeutische behandeling die voor patiënte is opgesteld… Patiënte is op dit moment onstabiel vanwege haar verleden en de omstandigheden die zij ervaren heeft. Volgens patiënte is het, vanwege de omstandigheden in het land van herkomst, onmogelijk om daar terug te keren. Uit de intake met patiënte is er naar voren gekomen dat patiënte, naast de benoemde klachten, suïcidale pogingen heeft ondernomen en dat ze nog steeds suïcidale neigingen heeft. Op dit moment achten wij de kans groot dat wanneer patiënte uitgezet wordt, ze onstabiel wordt en de kans op suïcidaliteit groot is.”
De genoemde suïcidale pogingen blijken echter nergens uit de voorgeschiedenis, waardoor niet gesproken kan worden van een gedocumenteerde poging tot zelfdoding waarvoor medische of psychiatrische interventie noodzakelijk was of die heeft geleid tot een (al dan niet gedwongen) opname. De behandelaar relateert de suïcidaliteit aan een eventuele uitzetting naar Zimbabwe.
6.4.
Verder staat in het aanvullend BMA-advies dat er volgens medische informatie van GGZ Centraal Meerzicht uit 2017 sprake is van suïcide ideatie en dat uit deze medische informatie geen gedocumenteerde suïcidepogingen naar voren komen. Ook staat in het aanvullend BMA-advies dat uit medische informatie van de huisarts uit 2018 naar voren komt dat in de voorgeschiedenis wordt vermeld dat eiseres zich in 2017 suïcidaal zou hebben geuit als zij naar Zimbabwe zou worden teruggestuurd en dat uit deze informatie geen gedocumenteerde suïcidepoging naar voren komt. In de overige medische informatie wordt volgens het aanvullend BMA-advies geen melding gemaakt van suïcidaliteit.
6.5.
In de laatste alinea van punt 1b van het aanvullend BMA-advies staat dat het “
gebruikelijk en aannemelijk is, dat wanneer er sprake zou zijn geweest van een gedocumenteerde poging tot zelfdoding, deze vermeld wordt in de medische voorgeschiedenis van eiseres. Dit is nergens in de medische dossiers van betrokkene het geval.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het aanvullend BMA-advies opheldering gegeven over de (ogenschijnlijke) tegenstrijdigheid in het BMA-advies van
12 augustus 2020. De minister heeft daarmee voldaan aan de opdracht van de rechtbank van
13 oktober 2021. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische situatie?
7. Eiseres voert aan dat de minister niet kan uitgaan van het aanvullend BMA-advies. Daarin staat dat de behandeling is afgerond, maar dat geeft een fout beeld omdat ze nog een
behandeling nodig heeft en in de toekomst mogelijk gespecialiseerde traumabehandeling nodig is. Volgens eiseres gaat de minister eraan voorbij dat bij i-Psy alleen de ‘haalbare doelen’ zijn bereikt en onderkent de minister niet dat medicatie blijvend noodzakelijk is, omdat haar klachten anders terugkeren. De conclusie van het BMA-advies, dat haar klachten kunnen terugkeren naar het niveau van eerder en dat er dan geen medische noodsituatie ontstaat, is onbegrijpelijk.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat in het aanvullend BMA-advies wel is onderkend dat eiseres medicatie en mogelijk ook nog traumahandeling nodig heeft, maar dat het BMA heeft geconcludeerd dat het uitblijven van behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie.
7.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017 blijkt voorts dat de minister zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. Met een contra-expertise kan eiseres de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van haar behandelaars kan zij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
7.3.
Anders dan eiseres betoogt, is in het aanvullend BMA-advies onderkend dat niet alle behandeldoelen zijn behaald en dat zij behandeling en medicatie nodig heeft. In dit advies staat onder punt 1b dat de haalbare doelen zijn bereikt en dat er voldoende verbetering is bereikt en dat daarom de behandeling bij i-Psy in oktober 2023 is afgesloten en eiseres is terugverwezen naar de huisarts. Ook staat er dat als eiseres in de toekomst gemotiveerd is voor verdere behandeling van haar resterende traumaklachten, het advies is haar door te verwijzen naar een instelling voor intensievere traumabehandeling. Onder 2b staat dat eiseres onder behandeling is van de huisarts, die eruit bestaat dat de huisarts medicatie voorschrijft. Onder 2c staat dat de behandeling voor de psychische klachten is afgesloten, dat medicatie waarschijnlijk nog wel langdurig nodig is en dat mogelijk in de toekomst gespecialiseerde traumabehandeling opnieuw is geïndiceerd. Verder staat onder punt 3 dat bij het uitblijven van medicatie de huidige klachten van eiseres kunnen aanhouden danwel kunnen terugkeren tot het niveau van eerder. Volgens het BMA
“zal dit weliswaar tot een hoge lijdensdruk bij betrokkene leiden, uit de voorgeschiedenis blijkt niet dat dit zal leiden tot een psychose in engere zin, een poging tot zelfdoding of een gedwongen klinische opname.
7.4.
Eiseres heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat dat niet juist is. Het betoog van eiseres dat het BMA-advies niet gevolgd kan worden omdat het een fout beeld geeft over de traumabehandeling en medicatie die zij nog nodig heeft, volgt de rechtbank daarom niet.
7.5.
Over een medische noodsituatie heeft het BMA in het aanvullend BMA-advies onder punt 4 geconcludeerd dat bij het uitblijven van medische behandeling geen medische
noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden is te verwachten “
omdat het weliswaar zal leiden tot een hoge lijdensdruk bij betrokkene; ik heb uit de voorgeschiedenis echter geen aanwijzingen dat dit tot levensbedreigende complicaties zal leiden.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht erop heeft gewezen dat onder een medische noodsituatie ook ernstig psychisch lijden valt. Volgens paragraaf A3/7.1.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is een medische noodsituatie “
overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade”. Het aanvullend BMA-advies vermeldt uitsluitend dat er geen aanwijzingen zijn dat het uitblijven van medicatie tot levensbedreigende complicaties zal leiden. Daarmee geeft het geen inzicht of het uitblijven van medicatie zal leiden tot een medische noodsituatie vanwege een andere vorm van ernstige geestelijke schade. Volgens het aanvullend BMA-advies zal het uitblijven van medicatie leiden tot een hoge lijdensdruk. Uit het aanvullend BMA-advies blijkt echter niet dat het BMA heeft beoordeeld of deze lijdensdruk ‘ernstige geestelijke schade’ als bedoeld in paragraaf A3/7.1.3 van de Vc 2000 oplevert. In zoverre slaagt het betoog van eiseres.
Doorverwijzing en intake ARQ
8. Eiseres voert aan dat in het aanvullend BMA-advies niet is meegenomen dat de huisarts haar heeft doorverwezen naar ARQ en dat zij daar een intake heeft gehad. Zij wijst hiervoor op medische informatie van 18 maart 2024 die zij in beroep heeft overgelegd. Het bestreden besluit is dan ook niet gebaseerd op alle relevante medische informatie, wat wel had gemoeten. De minister heeft bij zijn oordeel betrokken dat eiseres kan worden doorverwezen, maar niet dat deze doorverwijzing heeft plaatsgevonden en dat eiseres een intake bij ARQ heeft gehad.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het document van ARQ van
18 maart 2024 geen aanleiding geeft om tot een ander besluit te komen. In het BMA-advies is al meegenomen dat eiseres kan worden doorverwezen. Dat dit nu is gebeurd en dat ARQ haar heeft terugverwezen naar de huisarts, geeft geen reden voor een nieuw BMA-advies. Het document van ARQ wijst er volgens de minister niet op dat de medische situatie die het BMA heeft beoordeeld in het aanvullend BMA-advies (wezenlijk) veranderd is. Daarnaast betreft het slechts een terugverwijzing naar de huisarts. Er is geen sprake van een nieuwe behandeling, concrete diagnose of behandelplan. Dat er staat dat er onder andere sprake is van ‘psychotische klachten’, komt omdat eiseres dat zo heeft gezegd. Het document van ARQ geeft daarom geen aanleiding om het BMA een nieuw onderzoek te laten doen. Pas wanneer is vastgesteld dat er klachten zijn en dat er een behandeling wordt opgesteld, dient het te worden voorgelegd aan het BMA.
8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In het document van ARQ zijn de volgende klachten en adviezen genoemd:

De belangrijkste symptomen zijn akoestische en visuele hallucinaties, al benoemt ze dat dit is afgenomen na de behandeling bij GGZ Haaglanden. De akoestische hallucinaties worden beleefd in de vorm van stemmen, die haar ook opdrachten geven. Zo heeft ze recent haar haren afgeschoren. Eerder gaven de stemmen haar ook de opdracht zichzelf van het leven te beroven, bij ons weten is er geen TS geweest in de voorgeschiedenis. Patiënte beschrijft last te hebben van herbelevingen, wat ze 'attacks' noemt, waarbij het voelt of ze terug is in het
verleden. Ook heeft ze flashbacks. Ze vermijdt plekken om de kans op herbelevingen en flashbacks te verkleinen. Op weg naar dit intakegesprek heeft patiënte zich in opdracht van de stemmen een tijd lang schuilgehouden, omdat ze ervaarde op een plek te zijn waar een groep mensen op haar af kwam en haar aanviel. Dit soort situaties komen wekelijks voor. Patiënte heeft verder last van slaapproblemen (slaapt soms enkele uren per nacht, is bang om te slapen en loopt dan heen en weer door het huis). Ook zijn er concentratieproblemen, negatieve veranderingen in stemming en denkt zij negatief over zichzelf en het leven (voelt zich hopeloos). Ze rapporteert verminderde eetlust (onduidelijk sinds wanneer), veel piekeren, een negatief zelfbeeld en veel huilen.
Er is eerder behandeling geweest bij GGZ Haaglanden (Ipsy), welke in november 2023 zou zijn afgesloten. Patiënte is verschillende malen eerder aangemeld geweest in ons centrum. De laatste aanmelding resulteerde in een intake en afwijzing in 2021. Destijds was er diagnostisch onvoldoende helderheid en stonden de psychotische klachten op de voorgrond, waardoor een aanmelding elders werd geadviseerd.
Beschrijvende diagnose:
Er is sprake van traumagerelateerde psychische klachten, evenals forse psychotische klachten die mogelijk een traumagerelateerd component hebben maar door hun hevigheid niet volledig passen binnen het beeld van een post-traumatische stress stoornis. Tevens zijn er symptomen aanwezig die passen bij een depressieve stoornis. Classificerend passen de klachten bij een posttraumatische stress stoornis met psychotische kenmerken. De volgende differentiaal diagnoses worden overwogen: depressieve stemmings stoornis, psychotische stoornis NAO.
Beleid
Conform ons advies in 2021 achten wij behandeling bij ARQ Centrum'45 op dit moment niet geindiceerd, omdat zij door haar forse psychotische klachten niet stabiel genoeg lijkt en onvoldoende mentale ruimte kent voor traumafocale therapie zonder verdere ambulante ondersteuning. Wij adviseren verwijzing naar het FACT team voor begeleiding van haar psychotische klachten. Indien ze begeleiding op dit vlak krijgt kan ze opnieuw aangemeld worden bij ARQ Centrum'45 om samen te bepalen of en hoe traumafocale therapie passend is.
(…)
Er is sprake van forse psychotische klachten, depressieve klachten en traumagerelateerde klachten. Gezien de ernst van de psychotische klachten is er onvoldoende stabiliteit en heeft ze moeite zichzelf te reguleren in het dagelijks leven. Hierdoor is traumafocale therapie onhaalbaar. Het is belangrijk dat patiente ondersteuning en behandeling krijgt op de psychotische klachten, hierna kan eventueel onderliggend trauma behandeld worden.
8.3.
Volgens het Protocol BMA van 2023 verstaat het BMA onder ‘medische gegevens’: informatie over de gezondheidstoestand van de vreemdeling die opgesteld is door BIG-geregistreerde of NIP-geregistreerde beroepsbeoefenaars, al dan niet zijnde de behandelaar(s) van de vreemdeling. Verder staat in dit protocol dat het BMA in het algemeen adviseert geen beslissingen te nemen op een medisch advies ouder dan zes maanden omdat de medische situatie van de vreemdeling gewijzigd zou kunnen zijn. In dat geval adviseert het BMA een nieuw adviesverzoek. Mocht binnen zes maanden na het uitbrengen van het medisch advies aangetoond zijn dat de medische situatie en/of de medische behandeling van de vreemdeling wezenlijk is veranderd, dan adviseert het BMA een aanvullend adviesverzoek.
8.4.
De rechtbank stelt vast dat het document van ARQ dateert van vóór het bestreden besluit, afkomstig is van een BIG-geregistreerde psycholoog en informatie bevat over de gezondheidstoestand van eiseres. Verder stelt de rechtbank vast dat het aanvullend BMA- advies (van 20 november 2023) minder dan zes maanden oud was toen het document van ARQ (van 18 maart 2024) werd opgesteld. De vraag is dus of de informatie van ARQ aan het BMA moet worden voorgelegd, omdat daaruit volgt dat de medische situatie en/of medische behandeling van eiseres wezenlijk is veranderd.
8.5.
Het aanvullend BMA-advies gaat ervan uit dat de depressieve klachten in remissie zijn en dat eiseres niet psychotisch is. Verder staat daarin dat er een vermindering is bereikt van de spanningen. Het ARQ signaleert onder andere ‘forse psychotische klachten’ en ‘symptomen die passen bij een depressieve stoornis’.
8.6.
Naar het oordeel van de rechtbank wijst het stuk van ARQ, anders dan de minister stelt, erop dat de medische situatie die het BMA heeft beoordeeld in het advies van
20 november 2023 wezenlijk veranderd is. De minister heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat de informatie van ARQ niet aan het BMA hoeft te worden voorgelegd. De minister moet aan het BMA voorleggen of de informatie van ARQ leidt tot de conclusie dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie ontstaat en of deze informatie aanleiding geeft om aanvullende reisvereisten te nemen. De rechtbank oordeelt dan ook dat de minister aan het BMA een aanvullend advies moet vragen, waarbij het stuk van ARQ wordt meegenomen. De beroepsgrond slaagt.
Reisvoorwaarden
9. Eiseres voert aan dat de gestelde reisvoorwaarden niet afdoende zijn om het risico op suïcidaliteit uit te sluiten. De feitelijke uitzetting kan dan alsnog tot een ernstige mentale of lichamelijk aandoening c.q. schade leiden, en dus tot een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM.
9.1.
De rechtbank overweegt hiertoe dat, gelet op de overwegingen hiervoor, de minister hierover aanvullend advies moet vragen aan het BMA waarbij moet worden bezien of de informatie van ARQ aanleiding geeft voor aanpassing van de eerder vastgestelde reisvoorwaarden. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk beoordelen.
Verregaande materiële deprivatie
10. Eiseres voert aan dat sprake is van materiële deprivatie als gevolg van de onzorgvuldig besluitvorming en de lange procedure. Ter zitting verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018.3
Niet is gebleken dat eiseres in Nederland in een toestand van materiele deprivatie verkeert. Ze heeft in Nederland onderdak en medische zorg. Voor zover eiseres bedoelt dat ze wordt benadeeld door de lange procedure, overweegt de rechtbank dat dit niet leidt tot materiële deprivatie. Voor zover eiseres betoogt dat sprake is van materiële deprivatie bij terugkeer naar Zimbabwe, overweegt de rechtbank dat dit niet de beoordeling is die de minister dient te maken. Het gaat erom of sprake is van een medische noodsituatie bij terugkeer. Dit volgt ook uit de uitspraak waar eiseres naar heeft verwezen ter zitting. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. De rechtbank ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De reden daarvoor is dat de minister nader onderzoek zal moeten doen en de zaak daarna opnieuw zal moeten beoordelen. Er zijn daarom verschillende uitkomsten van de zaak mogelijk. Ook kan geen inschatting worden gemaakt van de tijd die de minister voor het een en ander nodig zal hebben. Het toepassen van een bestuurlijke lus is daarom niet efficiënt of doelmatig.
11.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank gaat ervan uit dat de minister, gelet op de lange duur van deze procedure, dit voortvarend oppakt.
11.2.
De rechtbank ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat eiseres niet mag worden uitgezet en dat de minister haar behandelt als een vreemdeling die zich feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 tot opnieuw op haar bezwaarschrift is beslist. Dit houdt in dat eiseres gedurende deze periode rechtmatig verblijf heeft4 en recht heeft op opvang.5
11.3.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
4 Op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
5 Op grond van artikel 3, eerste lid en derde lid, aanhef en onder h, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 11 april 2024;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister eiseres niet mag uitzetten en haar behandelt als een vreemdeling die zich feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 tot opnieuw op het bezwaar is beslist;
  • omdat de rechtbank het verzoek van eiseres om te worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht heeft toegewezen, hoeft de minister het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden.
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
zaaknummer: NL24.16096
10
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.