Op 10 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd in verband met zijn asielaanvraag. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Denemarken verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van de verzoeker.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 december 2023 behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
In de uitspraak van dezelfde dag in een aanverwante zaak (NL23.35436) heeft de rechtbank het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geen omstandigheden gevonden die een voorlopige voorziening rechtvaardigen en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.