ECLI:NL:RBDHA:2024:16683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
NL22.18707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens ongeloofwaardigheid en onvoldoende bewijs van rekrutering door Al-Shabaab

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Somalische nationaliteit, heeft op 27 december 2021 zijn asielaanvraag ingediend, die op 24 augustus 2022 door de minister van Asiel en Migratie als ongegrond is afgewezen. Eiser stelt dat hij in Somalië in de problemen is gekomen omdat hij heeft geweigerd zich aan te sluiten bij Al-Shabaab. De rechtbank heeft de zaak op 18 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de gestelde rekrutering door Al-Shabaab ongeloofwaardig is, omdat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verhaal en zijn verklaringen vaag en summier zijn. Eiser heeft zich beroepen op artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, dat bescherming biedt tegen ernstige schade door willekeurig geweld in een gewapend conflict. De rechtbank stelt vast dat er geen uitzonderlijke situatie is die een reëel risico op ernstige schade voor eiser zou rechtvaardigen.

De rechtbank wijst erop dat de veiligheidssituatie in Mogadishu, waar eiser vandaan komt, niet zodanig is dat de enkele aanwezigheid van eiser daar leidt tot een risico op ernstige schade. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een verhoogd risico loopt op rekrutering door Al-Shabaab, en dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond is. Het beroep van eiser wordt dan ook ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18707

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Šimičević),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt te zijn geboren op [datum 1] 2001 en van Somalische nationaliteit te zijn. Hij heeft op 27 december 2021 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 24 augustus 2022 in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De behandeling van het beroep is in eerste instantie toegewezen aan de zittingsplaats Rotterdam. De zaak is op 21 mei 2024 overgedragen aan de zittingsplaats Middelburg.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd: de beroepsgronden.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Somalië in de problemen is gekomen nadat hij heeft geweigerd om zich aan te sluiten bij Al-Shabaab. Eiser is in Mogadishu grootgebracht door zijn oom en tante nadat zijn ouders zijn overleden. Zijn oom had een restaurant en daar is hij gaan werken in september 2018. Hij werkte daar met zijn neef, de zoon van de oom en tante. De oom is overleden op [datum 2] 2021, en de neef heeft de verantwoordelijkheid voor het restaurant overgenomen. Na een tijdje werd de neef lid van Al-Shabaab en hij vroeg eiser om hetzelfde te doen. Eiser wilde dat niet. Eiser heeft dat aan zijn tante verteld. Toen de neef daarachter kwam, heeft hij hem kwaad gebeld en bedreigd: “Ik ga je vermoorden.”. Eiser heeft ook dat met zijn tante besproken. Zij heeft toen gezegd: “Hij is gek geworden. Als hij lid is van deze groepering, is hij niet normaal. Als dit gebeurt moet je het land verlaten.”. Daarop heeft eiser in oktober 2021 het land verlaten.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond omdat verweerder de gestelde rekrutering voor Al-Shabaab en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig acht. Verweerder heeft daaraan – onder meer – ten grondslag gelegd dat eiser geen enkel document heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas en dat eiser vage en summiere verklaringen heeft afgelegd.
Artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn [1]
5. Eiser heeft primair een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Op grond van dat artikel kan ernstige schade bestaan uit willekeurig geweld in het kader van een internationaal of gewapend conflict.
6. Om te kunnen spreken van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, moet sprake zijn van een uitzonderlijke situatie waarin de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict dermate hoog is dat een ieder, enkel door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] . Volgens vaste jurisprudentie [3] is hiervan slechts sprake in ‘the most extreme cases of general violence’.
7. Uit een arrest van het HvJEU [4] en een uitspraak van de Afdeling [5] volgt dat ook bij een mindere mate van willekeurig geweld sprake kan zijn van een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict, indien de betreffende vreemdeling met individuele elementen aannemelijk kan maken dat hij een verhoogd risico daarop loopt. Dit is de zogenaamde ‘minder uitzonderlijke situatie’ en hierbij geldt een glijdende schaal: hoe meer willekeurig geweld er plaatsvindt, hoe minder individuele elementen nodig zijn om een risico op ernstige schade aan te nemen. Uit de uitspraak van de Afdeling blijkt dat daarbij geen drempel geldt voor de mate van willekeurig geweld. Bij individuele elementen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan leeftijd, gezondheidstoestand of handicap. De bewijslast voor deze individuele elementen ligt bij de vreemdeling. Als aan deze bewijslast voldaan is, is verweerder gehouden om het verhoogde risico op ernstige schade wegens willekeurig geweld gemotiveerd te beoordelen.
8. Verweerder heeft in zijn landgebonden beleid opgenomen [6] dat in Somalië in het algemeen of in een bepaald gebied van Somalië geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Verder is in paragraaf C2/30.4.1.1 van de Vc [7] opgenomen dat in gebieden in Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied controleert, de mensenrechtensituatie zodanig is dat voor iedere terugkeerder een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw [8] . Dit risico op ernstige schade wordt ook aangenomen voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is of het gebied controleert, maar over land moeten reizen door een gebied waar Al-Shabaab wel de macht heeft of het gebied controleert. In het bestreden besluit is overwogen dat eiser is geboren en altijd heeft gewoond in Mogadishu, dat Mogadishu nog altijd onder controle staat van de Somalische regering en dat, hoewel de veiligheidssituatie in de hoofdstad fragiel is en Al-Shabaab in staat is om aanslagen te plegen, deze aanslagen zich in het algemeen niet richten tegen willekeurige burgers. Mede daardoor wordt de drempel van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn volgens verweerder niet gehaald. Verweerder verwijst daarbij ook naar het ten tijde van het bestreden besluit meest recente ambtsbericht over Somalië van december 2021 en de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018 [9] .
9. Volgens eiser is de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat hij als jonge man zonder sociaal vangnet in Somalië meer dan gemiddeld blootstaat aan het risico om te worden gerekruteerd voor AlShabaab.
Meest uitzonderlijke situatie
10. Van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat momenteel geen sprake is van een algehele 15c-situatie in Mogadishu, Somalië, waarbij de enkele aanwezigheid van eiser al leidt tot een risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. Verweerder heeft zich daarbij mogen baseren op het landgebonden beleid voor Somalië en op het Algemeen ambtsbericht Somalië van december 2021, waaruit blijkt dat Al-Shabaab niet aan de macht is in Mogadishu en dat gebied ook niet controleert. Verweerder heeft meegewogen dat in Mogadishu een luchthaven aanwezig is waardoor het voor eiser mogelijk is om de stad te bereiken zonder door Al-Shabaab-gebied te hoeven reizen. Verweerder heeft ook overwogen dat de veiligheidssituatie in Mogadishu volatiel, complex en onvoorspelbaar is, maar dat er geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder heeft bovendien terecht erop gewezen dat uit het Algemeen ambtsbericht kan worden afgeleid dat aanslagen van Al-Shabaab zich in het algemeen niet richten tegen willekeurige burgers.
11. Eiser heeft zich ook beroepen op het Algemeen ambtsbericht van december 2021. Daarin is gerapporteerd [10] dat er over de periode mei 2020 tot en met 3 november 2021 1.669 burgerslachtoffers (802 doden en 867 gewonden) zijn geregistreerd, en dat AlShabaab verantwoordelijk is voor 54,7% van die burgerslachtoffers. Eiser heeft met de verwijzing naar deze passage niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Mogadishu door willekeurig geweld een reëel risico loopt op ernstige schade, alleen al door zijn aanwezigheid aldaar.
12. Eiser stelt zich in zijn aanvullende beroepschrift, kort samengevat, nog op het standpunt dat er nog actuelere informatie is waaruit blijkt dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu anders is dan de minister in het bestreden besluit stelt. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een stuk van Vluchtelingenwerk Nederland van 23 juli 2024 waaruit volgt dat verschillende bronnen, waaronder het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van juni 2023, er melding van maken dat de veiligheidssituatie in Mogadishu is verslechterd en dat er nog steeds een risico bestaat op inmenging van Al-Shabaab in Mogadishu.
13. Door de Afdeling is in de uitspraken van 29 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1328 en 3 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2267 geoordeeld dat een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM zich in algemene zin niet voordoet bij vestiging in Mogadishu. De rechtbank stelt vast dat de bronnen waarnaar wordt verwezen in de door eiser overgelegde stukken van Vluchtelingenwerk dateren van vóór deze uitspraken. Daarnaast blijkt uit deze bronnen dat geweld door Al-Shabaab weliswaar voorkomt in Mogadishu, maar dat dit niet specifiek tegen burgers is gericht. Het geweld richt zich blijkens deze bronnen vooral tegen militairen, overheidsfunctionarissen en andere specifieke risicogroepen. Dit neemt niet weg dat burgers desondanks slachtoffer kunnen worden van aanslagen door Al-Shabaab, maar dat is nog steeds onvoldoende om aan te nemen dat er wijdverbreide en willekeurige aanslagen worden gepleegd door Al-Shabaab en dat eiser om die reden een risico loopt. Uit de bronnen blijkt nog steeds niet dat de veiligheidssituatie dusdanig slecht is dat een burger enkel door zijn aanwezigheid in Mogadishu een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser heeft met de door hem overgelegde stukken van Vluchtelingenwerk Nederland dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de drempel van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn wordt gehaald.
Minder uitzonderlijke situatie (glijdende schaal)
14. Niet in geschil is dat er willekeurig geweld plaatsvindt in Mogadishu als gevolg van aanvallen van Al-Shabaab. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege individuele factoren een verhoogd risico loopt op ernstige schade vanwege dit willekeurige geweld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als jonge man die zich op de arbeidsmarkt gaat begeven, zonder sociaal vangnet, een verhoogde kans op rekrutering maakt. Eiser heeft die individuele factoren niet met stukken onderbouwd en de verwijzing naar het Algemeen ambtsbericht is ook niet voldoende om zijn individuele vrees aannemelijk te maken. Verweerder heeft daarbij ook in aanmerking mogen nemen dat hij de gestelde eerdere rekrutering voor Al-Shabaab door de neef ongeloofwaardig heeft bevonden. Het beroep op de minder uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn slaagt niet.
15. Op de geloofwaardigheid van de gestelde eerdere rekrutering voor Al-Shabaab wordt hierna verder ingegaan.
Geloofwaardigheid
16. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn gestelde rekrutering voor Al-Shabaab door zijn neef. Verweerder heeft in het voornemen voldoende gemotiveerd uiteengezet op welke punten eiser vaag en summier heeft verklaard over wat zou zijn voorgevallen. Daarbij heeft verweerder het bijvoorbeeld ook bevreemdend mogen vinden dat eiser niet meer naar zijn werk durfde uit angst voor bedreigingen van zijn neef, maar zich blijkbaar wel veilig voelde bij zijn tante thuis, terwijl de neef op de hoogte was van de woonplaats, daar ook woonde of in elk geval daar nog toegang toe had. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de samenwerkingsverplichting die volgt uit artikel 31, tweede lid, van de Vw, door bij het nader gehoor te weinig door te vragen en tegenstrijdigheden niet te benoemen. Daarmee heeft hij de tegenwerpingen die verweerder niet ten onrechte heeft gemaakt niet weggenomen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er op zorgvuldige wijze is gehoord. Uit het rapport nader gehoor blijkt dat eiser uitvoerig is bevraagd over wat er wanneer is voorgevallen en wat eiser precies heeft besproken met zijn tante en met zijn neef. De hoormedewerker heeft eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn asielaanvraag toe te lichten en heeft ook voldoende doorgevraagd. Toch bleven de antwoorden van eiser erg algemeen en kon hij geen details geven.

Conclusie en gevolgen

17. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
18. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 11 oktober 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie Europees Hof voor de Rechten van de Mens 17 juli 2008, N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002590407.
4.Arrest X en Y van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843, zaaknummer C-125/22.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
6.Paragraaf C7/30.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Vreemdelingenwet 2000.
10.paragraaf 2.1.