ECLI:NL:RBDHA:2024:16708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
09.193807.22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Computervredebreuk door politieagent

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een politieagent, die beschuldigd werd van computervredebreuk. De verdachte, geboren in 1988, werd ervan beschuldigd tussen 1 maart 2019 en 20 mei 2020 meermalen opzettelijk en wederrechtelijk toegang te hebben verkregen tot de servers van de politie met behulp van een valse sleutel, namelijk door het onbevoegd gebruik van een gebruikersnaam en wachtwoord. Tijdens de zitting op 1 oktober 2024 heeft de officier van justitie, mr. T. Berger, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, hun verweer voerden. De verdediging stelde dat de bevragingen noodzakelijk waren voor de uitoefening van de functie van de verdachte als politieambtenaar en dat deze niet als wederrechtelijk konden worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de onderzochte periode 36 bevragingen heeft gedaan in de politiesystemen, waarvan de meeste niet-werkgerelateerd leken. De verdachte heeft geen adequate registratie van deze bevragingen kunnen overleggen, wat de rechtbank deed concluderen dat hij de grenzen van zijn bevoegdheid heeft overschreden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk, wat in strijd is met artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan computervredebreuk en hem veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De rechtbank benadrukte het belang van integriteit binnen de politie en de gevolgen van het schenden van vertrouwelijke informatie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/193807-22
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.P. Plasman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot enmet 20 mei 2020 te Teteringen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerdwerk, te weten een of meer (delen van) servers van de politie, is binnengedrongenmet behulp van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik maken vaneen gebruikersnaam en wachtwoord en door zich (telkens) met een gebruikersnaamen wachtwoord toegang te verschaffen tot (delen van) servers van de politie met eenander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en wachtwoord ter beschikkingstonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden, nu de ten laste gelegde bevragingen noodzakelijk waren voor zijn werk als politieambtenaar en dus niet wederrechtelijk of onbevoegd zijn verricht.
Dat deze noodzaak niet direct door de verdachte is vastgelegd of achteraf niet kan worden vastgesteld, betekent niet dat er met terugwerkende kracht kan worden gezegd dat de bevragingen die door de verdachte zijn verricht op het moment van de bevragingen onrechtmatig zijn geweest. Het is aan de officier van justitie om te bewijzen dat de bevragingen niet noodzakelijk waren en het is niet aan de verdediging om te bewijzen dat de bevragingen wel noodzakelijk waren.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PLDHSDA20005, van de politie eenheid Team Veiligheid, Integriteit en Klachten, deel I doorgenummerd pagina 1 t/m 358 en deel II doorgenummerd van 1 t/m 140.
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 november 2021, voor zover inhoudende (Deel I, p. 74 tot en met 79):
Logging bevragingen / dienstrooster [verdachte]
Gedurende het onderzoek is de logging met betrekking tot de bevragingen in de diverse politiesystemen gepleegd via het account van [verdachte] , in de periode gelegen tussen: 1 maart 2019 en 11 maart 2021, gevorderd.
Tevens zijn gedurende het onderzoek het dienstrooster alsmede de geregistreerde diensturen van [verdachte] , in de periode gelegen tussen: 1 maart 2019 en 30 september 2020, gevorderd.
Ik, verbalisant [naam] , heb de diverse kennelijk niet ambtshalve bevragingen in een schematische weergave verwerkt.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 november 2021, voor zover inhoudende (Deel II, p. 121 tot en met 125 met bijlagen):
De werkgever probeert op verschillende manieren de medewerker ervan bewust te maken hoe om te gaan met vertrouwelijke informatie en dat bevragingen zonder gegronde reden en/of noodzaak niet zijn toegestaan en misbruik strafbaar is gesteld als een misdrijf. Bijvoorbeeld door bij elke inlog in het politiesysteem de medewerker hierop te wijzen door onderstaande mededeling die op het beeldscherm verschijnt:
Het bevragen van een persoon zonder gegronde reden e/o noodzaak voor uw taak is niet toegestaan. Ongeautoriseerde toegang tot dit informatiesysteem is strafbaar als een misdrijf, Uw handelingen op dat systeem worden vastgelegd Indien u bent geautoriseerd verklaart u, door het gebruikmaken van die toegang, expliciet de geldende wet- en regelgeving en de korpsvoorschriften zowel naar de letter als naar de intentie na te leven. U bent zich bewust van de consequenties, mogelijk zelfs
strafrechtelijk, indien de informatie en bedrijfsmiddelen op andere wijze gebruikt worden dan omschreven. Informatie mag alleen opgevraagd en gebruikt worden in directe relatie tot uw werkzaamheden voor het korps. Alle handelingen via geautomatiseerde systemen worden geregistreerd en bewaard. Bij het vermoeden van misbruik kunnen de geregistreerde handelingen gelden als bewijs. Alle handelingen onder de aan u toegekende gebruikersidentificatie worden aan u
toegerekend.
Elke medewerker legt met de ambtseed of -belofte een verklaring af over de functievervulling als ambtenaar. Hierbij wordt onder andere gezworen dan wel beloofd:
"Ik zweer (beloof) dat ik de bij- of krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de aan mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.
De beroepscode heeft meerdere themabladen, waaronder een themablad 'omgaan met informatie'. In dit themablad staat onder meer vermeld:
"Ik raadpleeg de politiesystemen alleen als dat nodig is voor de uitoefening van mijn functie. Ik gebruik de politiesystemen nooit voor privézaken of voor mijn eigen nieuwsgierigheid of die van een ander."
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 1 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Het is mijn account.
Ik heb bevragingen gedaan.
3.1.
Bewijsoverwegingen
De verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde werkzaam als hoofdagent (Basis politie zorg) bij de politie Eenheid Den Haag. Hij beschikte gedurende de ten laste gelegde periode in het kader van zijn aanstelling als opsporingsambtenaar over een autorisatie om in de politiesystemen te komen. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte zich desondanks schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk in de zin van artikel 138ab Wetboek van Strafrecht (Sr).
Normkader
De verdachte zal bij zijn indiensttreding de ambtseed of belofte (artikel 9 lid 1 van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie ) hebben afgelegd. Daarnaast staat in de beroepscode van de politie onder meer dat de politiesystemen alleen geraadpleegd mogen worden wanneer dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. De systemen mogen nooit voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of van een ander geraadpleegd worden.
De politiesystemen
De bevragingen zijn gedaan via de politie-informatiesystemen Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-IB). Met de applicatie Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS) kunnen daartoe geautoriseerde politiemedewerkers met hun diensttelefoon plaats-onafhankelijk werken. MEOS heeft een directe relatie met BVI-IB. De applicatie BVI-IB maakt het mogelijk meerdere registers tegelijkertijd met één druk op de knop te raadplegen. Dit stelt de daartoe geautoriseerde politiemedewerker in staat om te zoeken naar personen, locaties, voertuigen, documenten en goederen.
De verdachte had door middel van het invoeren van zijn dienstnummer en een persoonlijk wachtwoord toegang via zijn diensttelefoon en/of zijn politieaccount tot deze systemen. De verdachte werd daarbij uitdrukkelijk via het systeem gewaarschuwd dat oneigenlijk gebruik dan wel misbruik van deze gegevens, waaronder het verstrekken van deze gegevens aan derden die niet de vereiste autorisatie bezitten, ten strengste verboden was.
Wederrechtelijkheid
De rechtbank overweegt dat van wederrechtelijkheid sprake kan zijn wanneer onbevoegd toegang wordt verkregen tot een geautomatiseerd werk. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer een werknemer zich toegang verschaft zonder dat er enig verband is met de te verrichten werkzaamheden.
Artikel 3 van de Politiewet 2012 bepaalt dat de politie tot taak heeft te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De wet heeft hiermee een brede taak aan politieambtenaren gegeven. Die brede taaktoedeling brengt mee dat politieambtenaren een ruime bevoegdheid hebben om ten behoeve van hun taakvervulling de (geautomatiseerde) politiesystemen te bevragen. Politieambtenaren moeten zich vrij voelen om bevragingen te doen, ook als dit betekent dat een bevraging buiten het eigen werkgebied of buiten werktijd valt. Het zal van politieambtenaar tot politieambtenaar verschillen op welke wijze en in welke mate in de praktijk wordt omgegaan met zijn/haar bevoegdheid de politiesystemen te bevragen.
Dit wil echter niet zeggen dat er geen grenzen zijn gesteld aan deze bevoegdheid. Immers, een opsporingsambtenaar zal bij het doen van bevragingen moeten beseffen dat deze werkgerelateerd moeten zijn. Hoe verder de bevragingen zijn verwijderd van de werksfeer, hoe beter een en ander zal moeten worden vastgelegd door de betreffende opsporingsambtenaar. Hierdoor kan diens handelen gecontroleerd worden. In het geval de bevragingen niet vanzelfsprekend werkgerelateerd zijn, zoals bevragingen aangaande familie en vrienden en bevragingen tijdens verlof en dergelijke, is voorzichtigheid en nauwkeurigheid geboden. Dit komt er op neer dat bij het doen van de betreffende bevraging de reden daarvan zal moeten worden vastgelegd. Gebeurt dat niet, dan kan deze bevraging in beginsel als niet-werkgerelateerd worden bestempeld, tenzij de opsporingsambtenaar in kwestie achteraf middels een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog aannemelijk kan maken dat de bevraging noodzakelijk is geweest voor de uitoefening van de functie en niet voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of die van een ander. De verdachte hoeft niet, zoals de verdediging heeft gesteld, te bewijzen dat de bevragingen noodzakelijk waren, maar hij heeft in het licht van de aan de bevoegdheid klevende registratieplicht wel wat uit te leggen als hij vastlegging van de achtergrond van de bevraging achterwege laat.
De bevragingen
Er is onderzoek gedaan naar 36 bevragingen in de politiesystemen die niet-werkgerelateerd lijken te zijn. Van deze bevragingen bleken er twee mogelijk wel werkgerelateerd te zijn (nummers 4 en 22) en over twee bevragingen (nummers 2 en 5) is de verdachte niet gehoord. Deze zullen buiten beschouwing worden gelaten. De overige 32 bevragingen zijn chronologisch weergegeven en in de volgende categorieën te verdelen:
Eigen gegevens (1,3, 8, 26,);
Familie en omgeving: bestaande uit partner en schoonfamilie en zussen en broer en buren (9, 13,14, 19, 25, 30, 31, 32, 33, 34, 35);
Personen/bedrijven uit de omgeving [plaats 2] (6, 10, 12, 15, 17, 18, 20, 21, 28, 29, 36);
Overige, waaronder kentekens (7, 11, 16, 23, 24, 27).
De verbalisanten hebben vastgesteld dat de verdachte over deze bevragingen geen enkele registratie heeft aangemaakt en dat zij buiten verdachtes werktijden zijn gedaan. De verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor over diverse bevragingen een verklaring afgelegd maar aan de meest bevragingen heeft hij geen herinnering. De verbalisanten hebben naar aanleiding van deze verklaringen nader onderzoek verricht en konden daarbij nog altijd geen verband vinden met de werkzaamheden van de verdachte (ook niet in de functie van wachtcommandant).
De vraag is of de verdachte – wat betreft de dubieuze bevragingen – met een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog aannemelijk heeft kunnen maken dat de bevragingen wel noodzakelijk zijn geweest voor werkzaamheden die hij heeft verricht in zijn functie.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij de systemen niet mocht raadplegen zonder dat dit noodzakelijk was voor zijn functie. Hij heeft vervolgens verklaard dat hij dit niet heeft gedaan en dat alle bevragingen werkgerelateerd zijn geweest.
De verdachte kan de (redenen voor de) bevragingen niet concreet maken, aangezien het lang geleden is en hij geen toegang heeft gekregen tot zijn diensttelefoon waarin hij hierover aantekeningen maakte, zo heeft hij ter zitting verklaard. In het algemeen heeft hij verklaard dat hij als wachtcommandant bevragingen heeft verricht voor collega’s en dat collega’s mogelijk ook op zijn account bevragingen hebben gedaan. Daarnaast heeft hij gereageerd op mogelijke verdachte situaties, waarvan vervolgens bleek dat er geen vervolgactie vereist was. Deze situaties heeft hij vervolgens niet geregistreerd om het systeem niet onnodig te vervuilen.
Ten aanzien van de bevragingen van zijn familieleden heeft de verdachte onder meer als verklaring gegeven dat hij zijn zus een keer heeft bevraagd omdat zij betrokken was bij een aanrijding. Hij heeft haar geholpen met de afwikkeling hiervan. Verdere details over deze bevraging heeft hij niet gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte een groot aantal bevragingen gedaan die op het eerste gezicht niet-werkgerelateerd lijken, zoals bevragingen naar familieleden en personen die in de omgeving van [plaats 2] wonen en dus buiten zijn werkgebied vallen. Bij het doen van de betreffende bevragingen heeft de verdachte telkens de reden van die bevraging niet vastgelegd. Vervolgens heeft de verdachte niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat de bevragingen noodzakelijk waren voor de uitoefening van zijn functie.
Zoals hiervoor opgemerkt kan dat nog anders zijn indien de opsporingsambtenaar achteraf middels een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog kan aantonen dat een dubieuze bevraging wel noodzakelijk is geweest voor de uitoefening van zijn functie en niet diende voor privézaken of ter bevrediging van de eigen nieuwsgierigheid of die van een ander. De verdachte heeft een zodanige verklaring niet gegeven, ook niet ter zitting. Dit terwijl hem hiervoor in de loop van het voorbereidend onderzoek vanaf begin 2021, dus niet lang na de bevragingen, meermalen de mogelijkheid is geboden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door de niet-werkgerelateerde bevragingen de grenzen van zijn bevoegdheid om politiesystemen te raadplegen te buiten is gegaan. De verdachte heeft daarmee gebruik gemaakt van een valse sleutel, immers heeft hij een toegangscode en een wachtwoord gebruikt die uitsluitend ter beschikking gesteld zijn voor het vergaren van informatie met betrekking tot de uitoefening van zijn werk binnen de politie. Door deze inloggegevens te gebruiken voor doeleinden waarvoor deze niet zijn afgegeven, heeft de verdachte gebruik gemaakt van een valse sleutel. Het is vaste jurisprudentie dat een valse sleutel ook een de verdachte verstrekte toegangscode en wachtwoord is indien daarmee toegang wordt verschaft tot een geautomatiseerd werk waartoe weliswaar een autorisatie bestond, maar men zich de toegang slechts mocht verschaffen voor de uitoefening van een bepaalde (wettelijke) taak of bepaalde werkzaamheden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte meermalen opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk in de zin van artikel 138ab Sr door middel van een valse sleutel. Gezien het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde computervredebreuk bewezen kan worden verklaard.
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op een of meer tijdstippen, in de periode van 1 maart 2019 tot enmet 20 mei 2020 in Nederland, meermalen,telkens opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerdwerk, te weten een of meer delen van servers van de politie, is binnengedrongenmet behulp van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik maken vaneen gebruikersnaam en wachtwoord en door zich telkens met een gebruikersnaamen wachtwoord toegang te verschaffen tot delen van servers van de politie met eenander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en wachtwoord ter beschikkingstonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Hij heeft in zijn hoedanigheid als politieambtenaar een aanzienlijk aantal bevragingen gedaan in de computersystemen van de politie zonder dat daartoe vanuit de uitoefening van de politietaak aanleiding bestond. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de privacy van de personen die hij heeft opgezocht. Dergelijke handelingen schaden het vertrouwen van de samenleving in de politie. Van iedere medewerker van de politie mag worden verwacht dat hij de systemen en informatie daarin die hem ter beschikking staan uitsluitend gebruikt voor de werkzaamheden waarvoor ze zijn bedoeld. Juist van een politieambtenaar mag onbevlekte integriteit op dit vlak verwacht worden. Daarnaast maakt dit handelen de politie kwetsbaarder voor corruptie.
Het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden hebben verder geen gevolgen voor de hoogte of modaliteit van de straf. Datzelfde geldt voor de duur van de procedure, omdat het aan de proceshouding van de verdachte is te wijten dat zijn strafzaak pas op dit moment wordt afgedaan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafsoort gekeken naar uitspraken van andere rechtbanken in zaken met vergelijkbare verwijten. Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 138ab van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
computervredebreuk, meermalen gepleegd
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
60 (zestig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
30 (dertig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. P. Burger, rechter,
mr. T.J. Kodrzycki, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Veenhuizen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2024.