In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 25 september 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister is verplicht om binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het fifo-principe is vastgesteld. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eiseres in april 2025 te kunnen behandelen, wat betekent dat hij vóór 30 juni 2025 een beslissing moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de tijd krijgt tot 30 juni 2025 om een besluit te nemen, en dat hij een dwangsom moet betalen. Daarnaast worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 437,50.