ECLI:NL:RBDHA:2024:16727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/651143 / FA RK 23-5287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing eenhoofdig gezag aan de vader, omgangsregeling bepaald door de minderjarige, en vaststelling kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een procedure betreffende het gezag, de omgang en de alimentatie van twee minderjarigen. De vader heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en hem alleen het gezag over de jongste minderjarige toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, die van 1 juni 2001 tot 8 november 2012 gehuwd zijn geweest, al jarenlang in conflict zijn over gezagsbeslissingen, wat heeft geleid tot psychische problemen bij de jongste minderjarige. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de jongste minderjarige is dat de vader het eenhoofdig gezag krijgt, zodat hij beslissingen kan nemen zonder toestemming van de moeder. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de jongste minderjarige zelf kan bepalen wanneer zij contact heeft met de moeder, en heeft de bestaande omgangsregeling niet vastgelegd.

Daarnaast heeft de rechtbank de alimentatie voor de jongmeerderjarige vastgesteld op € 81,- per maand, en voor de jongste minderjarige op € 52,- per maand, met ingang van de datum van de beschikking. De moeder heeft verzocht om benoeming van een bijzondere curator of raadsonderzoek, maar dit verzoek is afgewezen omdat de rechtbank van mening is dat de jongste minderjarige al de benodigde hulpverlening ontvangt. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5287
Zaaknummer: C/09/651143
Datum beschikking: 17 mei 2024

Gezag, omgang en alimentatie

Beschikking op het op 29 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Erik te ’s-Gravenhage,
en

[de jongmeerderjarige] ,

de jongmeerderjarige,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Erik te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder],

de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.G. Jagesar te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift;
 het F9-formulier met bijlage van 14 augustus 2023 van de vader;
 het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de moeder, binnen gekomen op
20 september 2023;
 het F9-formulier met bijlagen van 23 november 2023 van de moeder;
 het F9-formulier met bijlagen van 2 april 2024 van de vader;
 het F9-formulier met bijlagen van 9 april 2024 van de moeder.
[de minderjarige] heeft in een gesprek met de kinderrechter haar mening gegeven.
Op 19 april 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
 de vader en de jongmeerderjarige, bijgestaan door hun advocaat;
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
 [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

 Partijen zijn gehuwd geweest van 1 juni 2001 tot 8 november 2012.
 Zij zijn de ouders van de jongmeerderjarige [de jongmeerderjarige] , geboren op
[geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats 1] .
 Zij zijn ook de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op
[geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 1] .
 [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] verblijven bij de vader.
 De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
 Bij beschikking van 29 april 2019 is door deze rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat:
  • [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben;
  • [de minderjarige] als volgt bij de moeder zal zijn:
- eenmaal per vier weken (in het vrije weekend van de moeder), van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- van maandag uit school tot dinsdag naar school, behalve in de week dat [de minderjarige] het hele voorafgaande weekend bij de moeder is geweest;
- op woensdag uit school tot 18:00 uur, waarbij [de minderjarige] bij de moeder eet;
- van vrijdag uit school tot zaterdag, totdat de moeder naar werk gaat.
 Bij beschikking van 16 maart 2020 van deze rechtbank is, voor zover hier van belang, bepaald dat:
- de moeder, met ingang van 1 januari 2019, € 291,50 per kind per maand aan de vader dient te betalen.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt, na wijziging:
 het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen en de vader te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] ;
 de in de beschikking van deze rechtbank van 29 april 2019 opgenomen zorgregeling vervallen te verklaren en het recht op omgang tussen [de minderjarige] en de moeder te ontzeggen, althans te bepalen dat de regeling wordt geschorst, en het contact tussen de moeder en [de minderjarige] wordt hersteld in overleg met haar hulpverleners en op hun aanwijzingen en onder hun begeleiding;
 de beschikking van deze rechtbank van 16 maart 2020 te wijzigen en te bepalen dat de moeder, met ingang van 1 augustus 2022, voor [de minderjarige] een kinderalimentatie dient te betalen van € 250,- per maand, althans een bedrag en ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De jongmeerderjarige verzoekt:
 de beschikking van deze rechtbank van 16 maart 2020 te wijzigen en te bepalen dat de moeder, met ingang van 1 augustus 2022, voor [de jongmeerderjarige] een alimentatie jongmeerderjarige dient te betalen van € 250,- per maand, althans een bedrag en ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken, en verzoekt zelfstandig:
 de vastgestelde zorgregeling uit de beschikking van 29 april 2019 opnieuw vast te stellen, althans deze in stand te laten;
 over te gaan tot benoeming van een bijzondere curator ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dan wel tot het instellen van een raadsonderzoek met betrekking tot de zorgregeling met [de minderjarige] ;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Eenhoofdig gezag
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Volgens het tweede lid van dit artikel zijn het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW hierbij van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten van partijen
De vader verzoekt om te worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Volgens de vader zorgen de gezagsbeslissingen tussen de ouders voor veel strijd, bijvoorbeeld als het gaat om toestemming voor vakanties naar het buitenland. De vader stelt dat hij de moeder hier meerdere malen om moet vragen en geregeld een toestemmingsformulier terugkrijgt zonder haar handtekening erop. De communicatie tussen de ouders is nooit goed gegaan en komt volgens de vader ook niet meer goed. Op de vorige zitting is aan de ouders geadviseerd om het hulpverleningstraject Parallel Solo Ouderschap te volgen. Ook dit hulpverleningstraject heeft volgens de vader niet tot verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders geleid.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader. Zij geeft aan dat er niet wordt voldaan aan de wettelijke criteria om over te gaan tot eenhoofdig gezag. De moeder heeft tot nu toe altijd haar toestemming verleend voor de benodigde hulpverlening voor [de minderjarige] en voor vakanties naar het buitenland. De moeder erkent dat zij bij de hulpverleningstrajecten niet wil praten over het verleden van partijen. Volgens de moeder is dat omdat er in een dergelijk gesprek alleen sprake is van verwijten over en weer, waardoor er maanden geen contact is tussen de ouders en geen contact tussen de moeder en de kinderen. Zij wil echter wel haar medewerking verlenen aan een hulpverleningstraject dat gericht is op de toekomst.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. Het is positief dat de moeder toestemming heeft gegeven voor de huidige hulpverlening die [de minderjarige] bij Youz ontvangt. Dit laat echter onverlet dat de ouders al jarenlang veel strijd hebben, ook over gezagsbeslissingen zoals vakanties van [de minderjarige] naar het buitenland. De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] inmiddels klem en verloren is geraakt door de jarenlange meningsverschillen tussen de ouders.
Niet te verwachten valt dat de communicatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd voldoende zal worden verbeterd, omdat de strijd al jaren duurt en eerdere trajecten van hulpverlening niet tot verbetering hebben geleid.
Gelet op de huidige psychische problemen van [de minderjarige] en haar belang bij een snel verlopende hulpverlening door Youz, zonder complicaties, is het in het belang van [de minderjarige] dat de vader beslissingen kan nemen zonder dat de moeder daar steeds toestemming voor hoeft te geven. Dat geldt ook voor de vakanties naar het buitenland die de vader met haar wenst te maken in de toekomst. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat er juist door deze beslissing rust bij [de minderjarige] zal komen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat er in de toekomst meer ruimte zal zijn voor behandeling van haar psychische problematiek en wellicht daardoor ook voor het herstel van de band tussen [de minderjarige] en de moeder. De rechtbank zal daarom het door de vader verzochte eenhoofdig gezag over [de minderjarige] toewijzen.
De vader heeft volgens de wet wel de plicht om de moeder te informeren en te consulteren ten aanzien van belangrijke beslissingen over [de minderjarige] , maar beslissingen zijn niet langer afhankelijk van moeder’s toestemming.
Omdat de vader met het eenhoofdig gezag zal worden belast, wordt hierna gesproken over een omgangsregeling in plaats van een zorgregeling.
Wijziging van de omgangsregeling
Wettelijk kader
In artikel 1:377e BW is bepaald dat een van de ouders de rechtbank kan verzoeken een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling te wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat de ouders eerst in onderling overleg de eerder vastgestelde zorgregeling van [de minderjarige] hebben gewijzigd en de zorgregeling inmiddels eenzijdig door de vader is opgeschort.
Standpunten van partijen en van de Raad
De vader stelt dat [de minderjarige] altijd heeft aangegeven dat zij weinig tot geen contact met de moeder wil. Volgens de vader waren er bij iedere overdracht problemen. Op dit moment is de situatie onhoudbaar. Er zijn grote zorgen over het welzijn van [de minderjarige] , zij is depressief, en op school gaat het niet goed. De ouders zijn in eerste instantie in onderling overleg een gewijzigde zorgregeling overeengekomen, zonder overnachtingen van [de minderjarige] bij de moeder. Inmiddels heeft de vader de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de moeder opgeschort, omdat betrokken professionals aangaven dat deze niet kon worden voortgezet. Momenteel wordt [de minderjarige] behandeld door Youz. Omdat de vader eerder [de minderjarige] heeft gedwongen tot contact met de moeder, wat averechts werkte, laat hij zich nu leiden door de deskundigen. Hij verzoekt daarom de huidige regeling te laten vervallen en te bepalen dat de omgang op aanwijzing en onder begeleiding van de betrokken hulpverlening zal plaatsvinden.
De moeder stelt dat zij het vermoeden heeft dat er bewust conflicten worden gezocht.
De moeder heeft tot op heden meebewogen met de wensen van de vader en de kinderen. Inmiddels is de regeling eenzijdig opgeschort.
Ook hier heeft de moeder zich aan geconformeerd. De moeder geeft aan dat er sinds kort weer contact is geweest tussen haar en [de minderjarige] . Moeder maakt zich grote zorgen om de ontwikkeling van haar kinderen en over het feit dat de kinderen het contact met moeder afwijzen. De moeder wil graag meewerken aan hulpverlening tussen haar en [de minderjarige] , zodat zij alsnog een bestendige relatie kunnen krijgen. De moeder verzoekt primair om de regeling uit de beschikking van 29 april 2019 in stand te laten. Zij heeft op de zitting aangegeven dat zij bereid is om hierbij te luisteren naar de wensen van [de minderjarige] en geeft aan dat zij nakoming van deze regeling niet zal afdwingen zolang [de minderjarige] hier geen uitvoering aan wil en kan geven.
Namens de Raad is meegedeeld dat kinderen van 12 jaar en ouder een proces doormaken waarin zij losser van hun ouders komen te staan en eigen keuzes willen maken. Tussen partijen zijn er tot 2019 veel procedures geweest, die veel spanningen met zich meebrachten voor [de minderjarige] . Het is goed dat zij nu in behandeling is bij Youz, omdat zij in haar ontwikkeling is geschaad. Het afdwingen van contact met de moeder is geen optie in dit geval. Dat betekent niet dat de moeder bang hoeft te zijn dat de deur altijd dicht zal blijven.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. [de minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter duidelijk aangegeven dat zij zelf wil bepalen wanneer en in welke vorm zij contact heeft met de moeder. Aannemelijk is dat het afdwingen van contact met de moeder niet goed is voor [de minderjarige] en haar weerstand tegen haar moeder eerder vergroot dan weg neemt. [de minderjarige] heeft op dit moment erntige psychische klachten, waaronder suïcidale gedachten, waarvoor zij wordt behandeld door Youz. Youz heeft in het behandelplan aangegeven dat de hulp aan [de minderjarige] prioriteit heeft, de rol van het gezin en de relatie van de ouders met [de minderjarige] volgt later. De zorgregeling die eerder door de rechtbank is bepaald en juridisch gezien nog van kracht is, ervaart [de minderjarige] als te dwingend. Dergelijke druk staat naar het oordeel van de rechtbank in de weg van het herstel van [de minderjarige] . De rechtbank acht het daarom in het belang van [de minderjarige] dat er niet langer een vastgelegde omgangsregeling zal gelden. Het is aan [de minderjarige] om te bepalen of, en zo ja op welke manier, er contact en/of omgang zal zijn tussen haar en de moeder.
Wijziging van de alimentatie
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW is een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud voor wijziging vatbaar wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat de ouders in onderling overleg afwijkende afspraken hebben gemaakt over de alimentatie, waar de moeder zich niet langer volledig aan houdt. De ouders zijn op 19 mei 2020 overeengekomen dat de moeder € 50,- per kind per maand aan de vader betaalt en daarnaast de helft van alle schoolkosten voldoet (ouderbijdrage, collegegeld, studiekosten, boeken, schoolspullen). De vader heeft onbetwist gesteld dat de moeder sinds augustus 2022 niet meer meebetaalt aan de schoolkosten van [de jongmeerderjarige] .
Over studiekosten na het 21e levensjaar zijn partijen in artikel 7.4 van het ouderschapsplan het volgende overeengekomen: “De ouders verplichten zich aan ieder van hun kinderen vanaf het 21e jaar een (studie) bijdrage te betalen zolang zij, of één van hen, met redelijke studieresultaten een beroepsopleiding volgen of studeren, doch uiterlijk tot hun/haar 27-jarige leeftijd.”
Behoefte van de kinderen
In de beschikking van 16 maart 2020 is bepaald dat de behoefte van de kinderen € 515,- per maand bedraagt, zijnde (afgerond) € 258,- per kind per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van [de minderjarige] € 297,- per maand.
[de jongmeerderjarige] is inmiddels jongmeerderjarig. Haar behoefte wordt op basis van de Tremanormen bepaalt aan de hand van de WSF-norm. Uit de bespreking op de zitting leidt de rechtbank af dat [de jongmeerderjarige] momenteel een opleiding binnen het Middelbaar Beroepsonderwijs volgt. Ook is gebleken dat zij momenteel thuiswonend is. Het normbedrag van thuiswonende studenten in het beroepsonderwijs in het studiejaar 2023-2024 bedraagt (afgerond) € 557,- per maand.
De basisbeurs voor thuiswonende MBO-studenten bedraagt (afgerond) € 100,- per maand. Deze basisbeurs werkt behoefte verlagend. Niet gesteld of gebleken is dat [de jongmeerderjarige] een bijbaan heeft waaruit zij structurele inkomsten heeft. De rechtbank stelt haar behoefte daarom vast op € 457,- per maand.
Draagkracht van de vader
Bij de berekening van het huidige netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de vader gaat de rechtbank uit van een bruto jaarinkomen van € 30.456,-, zoals volgt uit de jaaropgave 2023. Ook houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting. Verder houdt de rechtbank rekening met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.
Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten is het huidige NBI van de vader € 2.379,- per maand. De draagkracht van de vader is € 276,- per maand.
Draagkracht van de moeder
Bij de berekening van het huidige NBI van de moeder gaat de rechtbank uit van een bruto jaarinkomen van € 29.212,-, zoals volgt uit de op de zitting getoonde (digitale) jaaropgave van 2023. Ook houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
De moeder stelt dat er bij de vaststelling van haar draagkracht rekening moet worden gehouden met een tweetal schulden. De eerste schuld is een huwelijkse schuld van
€ 7.500,- bij DEFAM. Voor deze schuld is er loonbeslag op het loon van de moeder gelegd van € 100,- per maand. De tweede schuld is een schuld bij de Belastingdienst. De moeder heeft over 2023 te veel zorgtoeslag ontvangen, die zij momenteel moet terugbetalen.
Het gaat om een bedrag van € 200, dat zij in 10 termijnen van € 20,- per maand aflost.
Ten aanzien van de schuld bij DEFAM is de rechtbank van oordeel dat deze niet verwijtbaar en niet vermijdbaar is. De betreffende schuld zijn partijen tijdens het huwelijk gezamenlijk aangegaan, waardoor de rechtbank hem niet verwijtbaar acht. Ook is het aflossen van deze schuld door het loonbeslag niet vermijdbaar. De schuld bij de Belastingdienst zal de rechtbank buiten beschouwing laten. Dit acht de rechtbank een dermate gering bedrag dat de moeder deze schuld in één keer had kunnen aflossen uit haar vrije ruimte.
Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten is het huidige NBI van de moeder € 2.229,- per maand. De draagkracht van de moeder is € 133,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van beide ouders is € 409,- per maand. Deze gezamenlijke draagkracht is onvoldoende om de volledige behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] van in totaal
€ 754,- per maand te voldoen. De ouders moeten daarom hun volledige draagkracht aanwenden.
Zorgkorting en conclusie alimentatieOmdat [de jongmeerderjarige] niet langer minderjarig is en zij momenteel geen contact met de moeder heeft, gaat de rechtbank voor haar uit van een zorgkortingspercentage van 0%. De rechtbank houdt bij [de minderjarige] wel rekening met een zorgkortingspercentage van 5%, dat komt neer op (afgerond) € 15,- per maand. Niet uit te sluiten valt dat er in de toekomst wel enig contact zal zijn tussen [de minderjarige] en de moeder.
Het tekort aan gezamenlijke draagkracht bedraagt € 345,- per maand (€ 754 minus € 409). Omdat de draagkracht van de ouders te weinig is om volledig in de behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] te voorzien, wordt het tekort aan draagkracht ieder voor de helft toegerekend (afgerond € 173 per maand). Omdat de helft van het tekort (€ 173,-) groter is dan de zorgkorting (€ 15,-), kan de moeder haar zorgkorting niet verzilveren en is haar gehele draagkracht beschikbaar voor alimentatie, zijnde € 133,- per maand. Naar rato van behoefte heeft het voorgaande tot gevolg dat de moeder € 81,- per maand aan [de jongmeerderjarige] dient te voldoen en € 52,- per maand aan de vader dient te voldoen ten behoeve van [de minderjarige] .
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum de datum van deze beschikking hanteren. De rechtbank dient terughoudend om te gaan met vaststelling van een bedrag aan alimentatie dat ver in het verleden ligt, omdat dit schulden kan veroorzaken bij de alimentatieplichtige. Bovendien heeft de moeder onbetwist gesteld dat zij € 50,- per maand heeft betaald aan [de jongmeerderjarige] en de vader, dus € 100,- per maand in totaal. Omdat de hiervoor vastgestelde alimentatie niet dermate afwijkt van dit bedrag, zal de rechtbank geen ingangsdatum bepalen die in het verleden ligt.
Benoeming bijzondere curator c.q. raadsonderzoek
Wettelijk kader
Artikel 1:250 BW bepaalt: wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, danwel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
Inhoudelijke beoordeling
Vanwege de grote zorgen die de moeder heeft over [de minderjarige] en het feit dat zij vraagtekens heeft bij de eigen intrinsieke wens van [de minderjarige] en de totstandkoming van die wens en dus of deze mede is vormgegeven door de vader en [de jongmeerderjarige] , verzoekt de moeder de rechtbank over te gaan tot benoeming van een bijzondere curator, dan wel het instellen van een raadsonderzoek. De moeder hoopt dat de bijzondere curator of de Raad kan adviseren over de benodigde hulpverlening voor [de minderjarige] en het gezin.
De vader geeft aan dat [de minderjarige] nu via Youz al passende hulpverlening ontvangt. Hij ziet daarom geen meerwaarde in de benoeming van een bijzondere curator of een raadsonderzoek en is bang dat dit [de minderjarige] zal overbelasten.
De raadsmedewerker heeft op de zitting aangegeven dat zij op dit moment geen meerwaarde ziet in de benoeming van een bijzondere curator of een raadsonderzoek, nu [de minderjarige] momenteel bij Youz al de hulpverlening ontvangt die zij nodig heeft.
De rechtbank is, met de Raad, van oordeel dat de benoeming van een bijzondere curator of het instellen van een raadsonderzoek op dit moment geen meerwaarde heeft. [de minderjarige] krijgt momenteel de voor haar benodigde hulpverlening via Youz. Een bijzondere curator en/of een raadsonderzoek zullen vermoedelijk geen andere inzichten opleveren dan deze behandeling. Daarnaast vreest de rechtbank dat dit voor overbelasting bij [de minderjarige] zal zorgen. De rechtbank zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank, met wijziging in zoverre van de beslissingen van deze rechtbank van 29 april 2019 en van 16 maart 2020:
bepaalt dat voortaan alleen aan de vader, [de vader] , geboren op [geboortedatum 3] 1973 te [geboorteplaats 2] , Suriname, het gezag zal toekomen over de minderjarige:
 [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 1] ;
stelt vast dat [de minderjarige] zelf kan bepalen wanneer zij bij de moeder zal zijn; Een omgangsregeling wordt niet vastgelegd door de rechtbank.
bepaalt dat de moeder aan [de jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2003 te
[geboorteplaats 1] , met ingang van heden, een alimentatie van € 81,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de moeder aan de vader, met ingang van heden, een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] van € 52,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Don, (kinder)rechter, bijgestaan door
mr. A.M. Lokhorst als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 17 mei 2024.