In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 oktober 2024, wordt er beslist over het verzoek van een verzoeker om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen, wat betekent dat de verzoeker in het gelijk is gesteld zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden. Dit is mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan de verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van de verzoeker, die op 28 maart 2023 was ingediend. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. De minister is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.