Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 24/7900, waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.B. Swart, een beroep had ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van 6 maart 2024, waarin het beroep van eiseres gegrond was verklaard en de minister was opgedragen om binnen zes weken een besluit op het bezwaar bekend te maken. Eiseres heeft echter op 3 mei 2024 een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Voorts is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een ingebrekestelling.
Eiseres heeft de minister op 19 april 2024 in gebreke gesteld, en de minister heeft deze ingebrekestelling op 20 april 2024 ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 4 mei 2024 is verstreken, terwijl het beroepschrift op 3 mei 2024 is ingediend. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten voor indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid van de Awb. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.