ECLI:NL:RBDHA:2024:16916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
NL22.14215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek van de verzoeker om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten afgewezen. De verzoeker had zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen ingetrokken, nadat de minister op 29 juli 2022 op zijn asielaanvraag had beslist. De rechtbank oordeelt dat er geen zitting nodig was, omdat partijen geen behoefte hadden aangegeven aan een zitting. De rechtbank sluit het onderzoek en gaat over tot beoordeling van het verzoek om proceskostenvergoeding.

De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name artikel 8:75 en 8:75a, die de veroordeling in proceskosten regelen. De rechtbank stelt vast dat de minister met het nemen van een besluit aan de verzoeker tegemoet is gekomen, maar dat dit niet automatisch leidt tot recht op proceskostenvergoeding. De rechtbank benadrukt dat de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit moeten zijn voldaan.

De verzoeker had zijn asielaanvraag op 12 oktober 2021 ingediend, en de wettelijke beslistermijn was verlengd tot 6 augustus 2023. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van de verzoeker te vroeg was ingediend, waardoor niet voldaan werd aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb. Dit leidt tot de conclusie dat er geen recht op proceskostenvergoeding bestaat. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14215

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoeker,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het verzoek om de minister te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten. Het verzoek is ingediend nadat verzoeker zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingetrokken. De minister heeft op 29 juli 2022 op de aanvraag van verzoeker beslist.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben in de door de rechtbank gegeven termijn niet laten weten dat zij een zitting noodzakelijk vinden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Met het alsnog nemen van een besluit is aan verzoeker tegemoetgekomen. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb is echter niet voldoende dat de minister met het alsnog nemen van een besluit aan verzoeker is tegemoetgekomen. Daarvoor moet ook zijn voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. Als niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit, bestaat geen recht op een vergoeding van de proceskosten.
4. Verzoeker heeft zijn asielaanvraag ingediend op 12 oktober 2021. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van verzoeker door de minister op 6 mei 2022 is opgenomen in de nationale procedure. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoeker op 6 november 2022 eindigen. Maar de minister heeft, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft al eerder geoordeeld dat er een wettelijke grondslag voor de minister bestond om dit te doen. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn eindigde op 6 augustus 2023. Een ingebrekestelling kan pas worden ingediend op de eerste dag na afloop van de termijn voor het nemen van een besluit. De ingebrekestelling van 1 juli 2022 is dus te vroeg (prematuur) ingediend en zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. [4]
5. Dat betekent dat niet werd voldaan aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb, zodat geen recht op een proceskostenvergoeding bestaat.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek om de minister te veroordelen in de proceskosten zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050).
4.Artikel 6:12, tweede lid van de Awb.