ECLI:NL:RBDHA:2024:17031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring wegens illegaal verblijf en voortvarend handelen

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een maatregel van bewaring opgelegd aan een eiser met Algerijnse nationaliteit. De maatregel werd opgelegd op basis van een besluit van 27 september 2024, waarbij de minister van Asiel en Migratie de maatregel van bewaring aan eiser oplegde. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 oktober 2024 gesloten.

Eiser stelt dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf is, maar de rechtbank oordeelt dat dit in dit geval niet vereist is vanwege een grondslagwijziging. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist, en de rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, maar de rechtbank stelt vast dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend handelt, aangezien er al een vlucht voor eiser is aangevraagd en de uitzetting gepland staat voor 6 november 2024. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37778

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 15 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
2. Eiser voert aan dat geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
3. De rechtbank stelt vast dat aan eiser op basis van een grondslagwijziging deze maatregel van bewaring is opgelegd, zodat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in dit geval niet vereist is.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, omdat hij sinds de oplegging van de maatregel van bewaring niets heeft vernomen. Verder beschikt hij sinds 24 juli 2024 over een LP [4] . Verder voert hij aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt.
7. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Zo blijkt uit het dossier dat op 27 september 2024 voor eiser een vlucht is aangevraagd en deze vluchtgegevens op 30 september 2024 bekend zijn geworden. Op 2 oktober 2024 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser en zijn deze vluchtgegevens aan hem bekendgemaakt. Hij zal op 6 november 2024 worden uitgezet. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 oktober 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Laissez-passer.