ECLI:NL:RBDHA:2024:17032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring wegens redelijk vermoeden van illegaal verblijf en verzoek om schadevergoeding

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een Tadzjiekse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 27 september 2024, hield in dat aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was en vroeg om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiser onvoldoende medewerking had verleend aan zijn overdracht aan de Tsjechische autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had ook aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. De rechtbank wees het beroep en het verzoek om schadevergoeding af, en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft bij brief van 4 oktober 2024 medegedeeld dat op 3 oktober 2024 de maatregel van bewaring is opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan de Tsjechische autoriteiten.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 15 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Tadzjiekse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
3. Eiser voert aan dat geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
4. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van staandehouding van 27 september 2024 blijkt dat eiser geen of onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn overdracht aan Tsjechië en hij om die reden staande is gehouden, zodat reeds hierom voldoende duidelijk is geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Als zware gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [4] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel en zicht op overdracht
7. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij voor zijn zieke vader wil zorgen die momenteel in het AZC [5] in Arnhem verblijft. Verweerder heeft deze omstandigheid onvoldoende betrokken bij de belangenafweging, aldus eiser. Verder voert eiser aan dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn ontbreekt.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser voor zijn vader wil zorgen, heeft een lichter middel als doel om eiser in de gelegenheid te stellen om in vrijheid mee te werken aan zijn overdracht. Nu hij tevens meermaals heeft verklaard niet naar Tsjechië te willen gaan, heeft verweerder geen lichter middel hoeven op te leggen. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
9. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn aan Tsjechië ontbreekt nu eiser op 3 oktober 2024 is overgedragen aan Tsjechië.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 oktober 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Asielzoekerscentrum.