ECLI:NL:RBDHA:2024:17034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Libische eiser in het licht van discriminatie en politieke vervolging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Libische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 15 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 15 augustus 2024 door de minister als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn afkomst uit Misrata en de politieke activiteiten van zijn oom in Libië te maken heeft met discriminatie en vervolging. De rechtbank concludeert echter dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de asielmotieven van eiser niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims van discriminatie en mishandeling.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de situatie van gedwongen terugkeerders naar Libië beoordeeld. Eiser stelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's voor gedwongen terugkeerders. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft opgemerkt dat eiser ook vrijwillig kan terugkeren en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de risicogroepen valt die bij gedwongen terugkeer in gevaar komen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister in het verweerschrift alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een 15c-situatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Libische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1989. Hij heeft op 15 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 15 augustus 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – ten grondslag dat de situatie voor hem na de revolutie in 2014 erg moeilijk is geworden. Hij stelt door zijn Misrata-achtergrond extra te maken te hebben gehad met discriminatie. Eiser zou daarom meerdere keren zijn vernederd en mishandeld bij controleposten. Daarnaast verklaart eiser problemen in Libië te ondervinden vanwege de politieke activiteiten van zijn oom.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Discriminatie, vernedering en mishandeling vanwege afkomst (Misrata);
3) Problemen met de Libische autoriteiten vanwege politieke activiteiten oom.
5.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar de discriminatie, vernedering en mishandeling vanwege zijn afkomst en de problemen met de Libische autoriteiten vanwege de politieke activiteiten van zijn oom niet. Het geloofwaardig geachte asielmotief leidt er volgens de minister niet toe dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de minister daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Heeft de hoormedewerker voldoende doorgevraagd tijdens het gehoor?
6. Eiser betoogt dat de minister tijdens het gehoor had moeten doorvragen naar aanleiding van eisers verklaringen dat hij vanwege zijn Misrata-afkomst is gediscrimineerd. De minister kan eiser niet verwijten dat zijn antwoorden niet specifiek genoeg waren.
6.1.
De rechtbank volgt het betoog van eiser dat de hoormedewerker onvoldoende heeft doorgevraagd niet. De hoormedewerker heeft immers gevraagd of hij andere voorbeelden kan noemen of een concretere situatieschets kan geven. [2]
6.2.
Dit betoogt slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser vanwege zijn Misrata-afkomst is gediscrimineerd, vernederd en mishandeld?
7. Eiser stelt dat de minister ten onrechte ongeloofwaardig acht dat hij in Libië vanwege zijn Misrata-afkomst wordt gediscrimineerd, vernederd en mishandeld. Eiser wijst op het algemeen ambtsbericht over Libië uit 2023 (ambtsbericht), waarin staat dat er in Libië een grote aanwezigheid is van gewapende groeperingen en controleposten en dat mensen bij die controleposten bedreigingen en problemen ondervinden. [3] Eiser verklaart dat personen met een Misrata-afkomst door hun lichtere huidskleur makkelijk te herkennen zijn.
7.1
De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte de problemen van eiser vanwege zijn Misrata-afkomst ongeloofwaardig acht. De minister mocht tegenwerpen dat van eiser mocht worden verwacht dat hij uitgebreider en gedetailleerder over zijn problemen zou kunnen verklaren. De minister heeft daarbij mogen betrekken dat, hoewel eiser verklaart dat hij constant vernederd en mishandeld werd bij controleposten, hij slechts twee weinig gedetailleerde voorbeelden van incidenten bij controleposten kan geven. Zo verklaart hij enkel dat ze bij controleposten begonnen te schelden en dat hij door een militie kapotgeslagen is. [4] Op de vragen of hij andere voorbeelden kan noemen of een concretere situatieschets kan geven, verklaart eiser slechts dat de andere voorbeelden heel veel herhalingen betreffen van het incident bij de controlepost. [5]
7.2.
Dat uit het ambtsbericht volgt dat zich problemen kunnen voordoen bij controleposten, maakt dit oordeel niet anders. Dit betekent namelijk niet dat eiser dit ook zelf heeft meegemaakt en dat deze problemen te maken hebben met zijn afkomst. In het bijzonder volgt uit het ambtsbericht niet dat specifiek personen met een Misrata-afkomst en een lichtere huidskleur problemen ondervinden bij controleposten. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de minister ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft met de Libische autoriteiten vanwege de politieke activiteiten van zijn oom?
8. Eiser betoogt dat hij problemen ondervindt met de Libische autoriteiten vanwege de politieke activiteiten van zijn oom. Hij brengt naar voren dat zijn oom een opposant van het regime is en in 1978 naar Amerika is vertrokken. Eiser stelt daarom ook gevaar te lopen. Dit blijkt volgens eiser uit het feit dat in de periode van 2015 tot en met 2019 meerdere huiszoekingen hebben plaatsgevonden bij eisers familie. Eiser verklaart dit niet te kunnen onderbouwen, omdat hij in bewijsnood verkeert.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat eisers enkele stelling dat hij in bewijsnood verkeert, onvoldoende is om aan te nemen dat daadwerkelijk sprake is van bewijsnood. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De minister heeft in dat kader bovendien niet ten onrechte overwogen dat eisers verklaringen over de problemen die hij stelt te hebben vanwege de politieke activiteiten van zijn oom ongeloofwaardig zijn. Zo stelt de minister niet ten onrechte dat het ongerijmd is dat in de periode van 2015 tot en met 2019 huiszoekingen zouden hebben plaatsgevonden, terwijl eisers oom al sinds 1978 in Amerika verblijft. Ook heeft eiser summier en vaag verklaard over de manier waarop de huiszoekingen plaatsvonden en over de frequentie.
Loopt eiser bij terugkeer naar Libië een reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM?
9. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Libië een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Artikel 15c-situatie
9.1.
Eiser betoogt allereerst dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn (15c-situatie). Hij is namelijk gevlucht vanwege het algemene geweld in Libië en loopt extra risico vanwege zijn afkomst, de activiteiten van zijn oom, het feit dat hij als verrader wordt gezien en omdat hij geweigerd heeft zich aan te sluiten bij milities. De minister heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom deze individuele omstandigheden in het licht van de algemene situatie in Libië niet maken dat sprake is van een artikel 15c-situatie. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 juli 2024. [6]
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat de minister de individuele omstandigheden van een vreemdeling moet betrekken als er sprake is van willekeurig geweld en dit geweld plaatsvindt binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Alleen in de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt, wordt niet toegekomen aan het betrekken van individuele omstandigheden. De tekst van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn en de rechtspraak bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het willekeurige geweld een bepaalde of hoge mate moet hebben. [7]
9.3.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op het hierboven uiteengezette kader, de minister in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft beoordeeld of sprake is van een 15c-situatie. De minister heeft namelijk slechts overwogen dat in Libië geen sprake is van een “meest uitzonderlijke situatie” of een “minder uitzonderlijke situatie”. De minister heeft daarmee miskend dat als een vreemdeling uit een regio komt waar een gewapend conflict met willekeurig geweld is, hij ook de persoonlijke omstandigheden en individuele situatie van een vreemdeling moet betrekken bij de vraag of sprake is van een 15c-situatie. Deze beroepsgrond slaagt dus.
9.4.
De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De minister heeft in het verweerschrift namelijk alsnog eisers individuele omstandigheden betrokken bij de vraag of sprake is van een 15c-situatie. De minister is terecht tot het oordeel gekomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn individuele omstandigheden, in het licht van de veiligheidssituatie, leiden tot een verhoogd risico op willekeurig geweld. Eisers problemen vanwege zijn afkomst en de problemen vanwege de activiteiten van zijn oom zijn in dat kader onvoldoende. De minister heeft deze problemen immers niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verder heeft eiser enkel gesteld dat hij als verrader gezien zal worden omdat hij Libië heeft verlaten, maar deze stelling is niet nader onderbouwd. Ook de weigering om zich aan te sluiten bij een militie heeft de minister niet hoeven aan te merken als een risicoverhogende omstandigheid. Eiser heeft immers zelf aangegeven dat hij het aanbod van een militie heeft afgeslagen, maar niet verklaard daar problemen door te hebben ondervonden. [8]
Gedwongen terugkeer
10. Eiser stelt tot slot dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de situatie van gedwongen terugkeerders naar Libië. Dit terwijl uit het ambtsbericht volgt dat er onvoldoende informatie is over hun situatie. [9] Het had op de weg gelegen van de minister om onderzoek te verrichten naar de situatie van gedwongen terugkeerders.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt allereerst dat de minister op de zitting terecht heeft opgemerkt dat eiser ook vrijwillig terug kan keren naar Libië. Voor zover eiser gedwongen zou moeten terugkeren naar Libië, oordeelt de rechtbank dat uit het ambtsbericht volgt dat voornamelijk personen die geen uitreisstempel hebben, (vermeende) opposanten, en journalisten en mensenrechtenactivisten risico lopen bij een gedwongen terugkeer. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij onder één van deze categorieën valt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt echter dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven omdat de minister in het verweerschrift alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een 15c-situatie.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Verslag nader gehoor, p. 16.
3.Algemeen Ambtsbericht Libië, februari 2023, pagina 29.
4.Verslag nader gehoor, p. 14-15.
5.Verslag nader gehoor, p. 16.
7.Zie HvJ 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843 en ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
8.Verslag nader gehoor, p. 15.
9.Algemeen Ambtsbericht Libië, februari 2023, p. 72.