ECLI:NL:RBDHA:2024:17036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiser, een Algerijnse man, en de minister van Asiel en Migratie. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 1 oktober 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 werd het beroep behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser betoogde dat de documenten met betrekking tot de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig waren ondertekend en dat er geen significant risico op onttrekking aan het toezicht bestond, mede gezien zijn medische situatie en de zwangerschap van zijn echtgenote.

De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en voldoende om een significant risico aan te nemen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend kon worden toegepast, en dat eerdere lichter middelen niet hadden geleid tot een overdracht. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38095

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Ondertekening
2. Eiser betoogt dat niet duidelijk is of het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring en de maatregel van bewaring voorzien zijn van een rechtsgeldig elektronische handtekening.
3. De rechtbank heeft ter zitting in het digitale dossier gecontroleerd of het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring en de maatregel van bewaring zijn voorzien van een rechtsgeldig elektronische handtekening en vastgesteld dat dit het geval is.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [4] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
  • 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen. De stelling van eiser dat geen sprake zou zijn van een significant risico op onttrekking aan het toezicht vanwege zijn medische en persoonlijke situatie leidt niet tot een ander oordeel.
Lichter middel
6. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Eiser was erg ziek en heeft een hoogzwangere echtgenote. Verweerder had dan ook vanuit humanitair oogpunt eiser een lichter middel moeten opleggen. Daarbij was de uiterste overdrachtsdatum niet nabij.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Verder is aan eiser eerder een lichter middel opgelegd, maar heeft dit niet geleid tot een overdracht naar Duitsland. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Dat de uiterste overdrachtsdatum niet nabij is, leidt niet tot een ander oordeel.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 oktober 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.