ECLI:NL:RBDHA:2024:17108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
09-767082-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf verdachten voor betrokkenheid bij amfetaminelaboratorium in Hengelo

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vijf verdachten die betrokken waren bij de productie van amfetamine in een loods in Hengelo. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot celstraffen variërend van 24 tot 28 maanden, waarbij de rechtbank als uitgangspunt 42 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft genomen voor de betrokkenheid bij een laboratorium van deze omvang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten samen in de loods bezig waren met de productie van amfetamine, waarbij verschillende bewijsmiddelen zijn gepresenteerd, waaronder DNA-sporen en getuigenverklaringen. De verdachte, die de loods van zijn stiefvader had gehuurd, werd als medepleger aangemerkt, ondanks dat hij niet in de loods werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat hij een substantiële bijdrage had geleverd aan de productie van amfetamine door de loods te verhuren en mensen naar de loods te brengen. De rechtbank heeft de gevangenisstraf gematigd tot 24 maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-767082-20
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 oktober 2024 en 8 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Sam-Sin en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. Remmelink naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na een wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat wat in de dagvaarding staat. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt met betrekking tot de feiten 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair erop neer dat de verdachte zich al dan niet samen met anderen heeft beziggehouden met de productie van amfetamine, MDMA en/of MDEA en het plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op die productie, althans daaraan telkens medeplichtig is geweest.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van onder 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair ten laste gelegde bepleit. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 2 subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten van de raadsvrouw zal hieronder nader worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De politie heeft op 8 maart 2020 een inval gedaan in een loods gelegen aan de [adres 2] in Hengelo. Hier werd een amfetaminelaboratorium (hierna ook: laboratorium) ontdekt. Niet ter discussie staat dat dit laboratorium als volgt was opgebouwd. Er was een loods (ruimte L), een kantineruimte (ruimte K) en een slaapruimte. De productieruimte (ruimte P) was rechts en de destilleerruimte (ruimte D) was links van ruimte K gesitueerd. Er was ook een koelcel (ruimte V).
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) werden in de kantineruimte aangehouden. [medeverdachte 4] (hierna te noemen: [medeverdachte 4] ) werd in de slaapruimte aangehouden. De verdachte (hierna ook te noemen: [de verdachte] ) is later die dag op het terrein van de [adres 2] aangehouden. De rechtbank moet beoordelen of de verdachten die in de loods waren - kort gezegd - tezamen en in vereniging amfetamine hebben geproduceerd en voorbereidingshandelingen daartoe hebben gepleegd en voorts wat de rol van [de verdachte] bij dat geheel is geweest. De rechtbank overweegt als volgt.
In de loods waren verschillende hoeveelheden pre-precursoren, precursoren, gereinigde en ruwe amfetamine-olie, restproducten en goederen, zoals gasmaskers, gasflessen en handschoenen, ten behoeve van het productieproces van amfetamine aanwezig. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat het laboratorium ten tijde van de inval op 8 maart 2020 operationeel was, aangezien de destilleerketels in ruimte D in werking waren. Ook waren de kookketels in ruimte P nog warm en nog niet afgekoeld, waaruit blijkt dat het kookgedeelte niet lang uitgeschakeld was. Met andere woorden: er werd nog amfetamine(-olie) geproduceerd. Werkzaamheden in een drugslab worden vaak in zogenaamde ploegendiensten verricht omdat het productieproces zo’n dertig uur in beslag neemt. Buiten voornoemde vier verdachten waren er in de loods geen andere personen die dit productieproces hebben kunnen uitvoeren. Het is voorts niet aannemelijk dat zomaar willekeurige personen zouden worden toegelaten in de loods, onder andere gelet op het risico van ontdekking van het laboratorium. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat deze vier verdachten elk een rol bij het laboratorium hebben vervuld. Dat deze verdachten samen betrokken waren bij het productieproces blijkt voorts uit de volgende bevindingen.
Ten eerste zijn in verschillende ruimtes van de loods vier identieke sportassen met schone kleren gevonden. In één van de tassen is medicatie van [medeverdachte 2] aangetroffen. Ook zijn slaapzakken (vier stuks), hoofdkussens, tandenborstels en tubes tandpasta, telkens van hetzelfde merk, aangetroffen. Dat duidt erop dat er vier personen met het productieproces bezig waren. Ten tweede zijn in ruimte P en ruimte K plastic handschoenen aangetroffen, waarop een DNA-spoor is aangetroffen dat matcht met dat van [medeverdachte 3] . Op de handschoen uit ruimte K werden ook sporen van amfetamine en N-formylamfetamine aangetroffen. Tevens zijn in ruimte K twee volgelaatmaskers aangetroffen, waarop een DNA-spoor is aangetroffen dat matcht met dat van [medeverdachte 4] . Ten derde roken de kleding van [medeverdachte 1] en de laarzen van [medeverdachte 3] naar chemicaliën en zijn er op hun kledingstukken sporen van amfetamine aangetroffen. Ten slotte zijn bij de doorzoeking van de verblijfplaats van [medeverdachte 1] facturen en een gedetailleerd aantekeningenboekje gevonden, met daarin tekeningen en berekeningen die zien op het opzetten van een laboratorium en de productie van amfetamine.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] samen in de loods bezig waren met de productie van amfetamine. Dat wordt nog eens bevestigd door de verklaring van [de verdachte] die deze verdachten heeft herkend als de mannen die hij meerdere keren (in wisselende samenstelling) heeft opgehaald en naar de [adres 2] heeft gebracht.
Ten aanzien van de rol van [de verdachte] stelt de rechtbank voorop dat hij, anders dan [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , niet in de loods is aangehouden. Evenmin zijn er sporen gevonden die hem in het laboratorium kunnen plaatsen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte desondanks als medepleger kan worden aangemerkt ten aanzien van - kort gezegd - het vervaardigen van amfetamine(olie) en het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe.
[de verdachte] heeft de loods waarin het laboratorium zich bevond van zijn stiefvader gehuurd. Vervolgens heeft [de verdachte] de loods aan derden verhuurd, waar verschillende ruimtes van het laboratorium zijn opgebouwd en het laboratorium in werking is gesteld. Voorts beschikte [de verdachte] over een PGP-telefoon waarop hij opdrachten binnenkreeg, heeft hij slaapplekken in de loods gerealiseerd, ten tijde van de opbouw busjes het terrein op gelaten en verschillende keren mensen van en naar de loods gebracht, terwijl hij – op een gegeven moment – wist dat daar drugs werden geproduceerd. Verder heeft [de verdachte] op 8 maart 2020 eten bij een snackbar gehaald en samen met [medeverdachte 3] de loods binnengebracht.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de anderen is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, en de handelingen van [de verdachte] op zichzelf bezien wellicht als medeplichtigheidshandelingen kunnen worden gezien, is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] door het verrichten van de
veelheidaan handelingen wel degelijk een zodanige substantiële en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan (voorbereidingshandelingen ten aanzien van) de productie van amfetamine in de loods dat moet worden gesproken van medeplegen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het standpunt van de verdediging dat [de verdachte] slechts een katvanger was en acht bewezen dat [de verdachte] zich als medepleger het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
l.
hij op tijdstippen in de periode van l januari 2020 tot en met 8 maart 2020 te Hengelo tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 8 maart 2020 te Hengelo (telkens) tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken
enverwerken van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen
- een hoeveelheid gereinigde amfetamine olie en ruwe amfetamine olie en formamide en chemicaliën en destilleerketels en gasflessen en gasmaskers en emmers en apparatuur (bestemd voor de productie van synthetische drugs) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij strafoplegging verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft de afgelopen jaren getracht zijn leven weer op de rails te krijgen. Hij runt een pizzeria, gebruikt geen alcohol en drugs meer en is bezig zijn schulden af te lossen. De preventieve hechtenis heeft grote impact op hem gehad en een nieuwe hechtenisperiode zou zeer onwenselijk zijn en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte doorkruisen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de productie van de synthetische drug amfetamine en aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor die productie.
Dit zijn ernstige strafbare feiten, zeker in een laboratorium van deze omvang. Afgaande op wat er is aangetroffen kon met het laboratorium zo meer dan een miljoen euro worden omgezet. De productie van synthetische drugs gaat niet zelden gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit. De maatschappelijke impact is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving. Zo is de productie van synthetische drugs zeer schadelijk voor de volksgezondheid en bovenal voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Daarnaast creëren de opslag van chemicaliën en de productie van synthetische drugs veiligheidsrisico’s voor de directe omgeving, zoals het gevaar voor brand en ontploffing, alsook het vrijkomen van giftige stoffen en schade aan het milieu. Het laboratorium stond bovendien op het erf zijn moeder en stiefvader en in dezelfde loods werden kazen opgeslagen voor kaashandel van zijn moeder en stiefvader. Dat laatste rekent de rechtbank de verdachte in het bijzonder aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op
9 maart 2020, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank had dus op 9 maart 2022, twee jaar later, vonnis moeten wijzen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die een langere behandelduur dan twee jaar rechtvaardigen. Dit alles betekent dat de redelijke termijn met ongeveer twee jaar en zeven maanden is overschreden. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat met een korting van 20% voldoende recht wordt gedaan aan voornoemde overschrijding.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, hanteert de rechtbank als algemeen vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat zijn rol van een beperktere aard was dan die van zijn mededaders. Bovendien heeft de verdachte van het begin af aan openheid van zaken gegeven en lijkt hij het kwalijke van zijn daden in te zien. De rechtbank acht, alles afwegend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank de gevangenisstraf matigen tot 24 maanden. Daarvan zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten worden afgetrokken. Dat de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben en een gevangenisstraf grote impact zal hebben op zijn leven wil de rechtbank wel geloven. Gelet op ernst van de feiten kan de rechtbank evenwel niet volstaan met een gevangenisstraf van (nog) kortere duur. Gezien het gegeven dat de rechtbank de verdachte als medepleger van het geheel aanmerkt, komt de rechtbank tot een hogere straf dan geëist door de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 16 april 2020. De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen. De officier van justitie heeft zich daar niet tegen verzet.
De rechtbank overweegt dat de gronden, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid op dit moment niet meer aanwezig zijn, zodat het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als
bijlage IIIaan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen op de beslaglijst. Er is enkel aangevoerd dat de verdachte afstand doet van deze goederen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen de primair onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en de bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de primair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B en D, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
VIERENTWINTIG (24) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:
1. telefoontoestel (Omschrijving: DHRAA20010-697945, IMEI: [IMEI-nummer 1] , Wit, merk: Apple);
1. telefoontoestel (Omschrijving: PL1500-DHRAA20010-697944, IMEI: [IMEI-nummer 2]
Aangetroffen aan de [adres 2] , Apple);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2024.