In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een Filipijnse eiseres tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de minister van Asiel en Migratie was uitgevaardigd. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.K. van Middelkoop, had beroep ingesteld tegen de besluiten van 7 oktober 2024, waarbij haar een terugkeerbesluit werd opgelegd dat tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar inhield. Daarnaast was haar de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiseres aanwezig was met een waarnemer en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat de minister bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank oordeelde dat er geen motiveringsgebrek was in het inreisverbod, omdat de minister niet verplicht was om een belangenafweging te maken bij het uitvaardigen van het inreisverbod, gezien de omstandigheden van de zaak.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.