ECLI:NL:RBDHA:2024:17143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure met schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 8 oktober 2024, maar werd op 15 oktober 2024 opgeheven. Eiser, die de Sri Lankaanse nationaliteit heeft, stelde dat de maatregel niet tijdig was opgeheven en dat hij recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 14 oktober 2024, omdat de minister niet tijdig had gereageerd op een terugnameverzoek van de Franse autoriteiten. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 100 voor de onrechtmatige detentie en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39553

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2024 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M. Blaauw, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1971 en de Sri Lankaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet tijdig is opgeheven. Deze beroepsgrond slaagt. In de door verweerder ingediende aanbiedingsbrief staat dat de inbewaringstelling op 15 oktober 2024 is opgeheven omdat eiser niet meer kon worden overgedragen op grond van de Dublinverordening. [1] Uit het dossier blijkt dat de Franse autoriteiten op 26 september 2024 een terugnameverzoek hebben geweigerd. Verweerder heeft vervolgens op 27 september 2024 een second opinion bij de Franse autoriteiten aangevraagd, waarbij de Franse autoriteiten tot 11 oktober 2024 de gelegenheid hadden om te reageren. Verweerder heeft binnen deze termijn geen reactie ontvangen. Dit heeft tot gevolg dat eiser vanaf 12 oktober 2024 niet meer kon worden overgedragen aan Frankrijk op grond van de Dublinverordening.
4. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder als gevolg van het verstrijken van de reactietermijn zo snel mogelijk, uiterlijk 14 oktober 2024, de maatregel moeten opheffen dan wel de grondslag van de maatregel moeten wijzigen. Verweerder heeft de maatregel echter pas opgeheven op 15 oktober 2024. Eiser heeft daardoor meer dan 48 uur op een onjuiste grondslag in bewaring gezeten. De maatregel van bewaring is om die reden vanaf 14 oktober 2024 onrechtmatig.
5. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of de maatregel van bewaring vanaf een eerdere datum dan 14 oktober 2024 onrechtmatig is.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat op dat moment een concreet aanknopingspunt bestond dat eiser onder de Dublinverordening viel. Uit het dossier blijkt dat eiser eerder in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. Daarnaast hadden de Franse autoriteiten tot en met 11 oktober 2024 de gelegenheid om te reageren op de second opinion. Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
7. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft daartoe als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3g: in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste
documenten;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarbij voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden kunnen de maatregel dragen.
9. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring eerder dan 14 oktober 2024 onrechtmatig is geweest.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 100.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.