ECLI:NL:RBDHA:2024:17149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
24.3223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt beslist over het verzoek van de verzoeker om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de vergoeding van zijn proceskosten. Dit verzoek is ingediend nadat de verzoeker zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister heeft ingetrokken. De minister heeft op 22 augustus 2024 op de aanvraag van de verzoeker beslist. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is, waarop partijen hebben ingestemd en het onderzoek is gesloten zonder behandeling op zitting.

De rechtbank beoordeelt de verzoeken op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt vast dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. In deze zaak heeft de verzoeker zijn aanvraag op 19 augustus 2023 ingediend, met een beslistermijn die op 19 februari 2024 zou eindigen. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 is deze termijn met negen maanden verlengd.

De rechtbank heeft eerder in een uitspraak geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die de verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de ingebrekestelling van 5 juli 2024 prematuur was en dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af als ongegrond, omdat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32230

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoeker,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het verzoek van verzoeker om de minister te veroordelen in de vergoeding van zijn proceskosten. Het verzoek is ingediend nadat verzoeker zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingetrokken. De minister heeft op
22 augustus 2024 op de aanvraag van verzoeker beslist.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Verzoeker heeft de aanvraag ingediend op 19 augustus 2023. De beslistermijn zou in het geval van verzoeker op 19 februari 2024 eindigen. De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van
5 juli 2024 (en 16 juli 2024) prematuur was ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Nu er geen sprake zou zijn geweest van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank met de beslissing van de minister van 22 augustus 2024 geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.