ECLI:NL:RBDHA:2024:17165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/667600 / FA RK 24-4074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en benoeming voogdij over een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige, geboren op [geboortedatum 1] 2022. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, wat ernstige gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het kind. De minderjarige verblijft sinds haar geboorte in een pleeggezin en heeft geen contact gehad met de moeder, wat heeft geleid tot een gebrek aan hechting. De rechtbank heeft de belangen van het kind afgewogen en geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag van de moeder een noodzakelijke en proportionele maatregel is. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes, zodat de minderjarige de stabiliteit en zorg kan krijgen die zij nodig heeft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft verzocht om een aantekening in het centraal gezagsregister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/667600 / FA RK 24-4074
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
Beschikking van de enkelvoudige kamer
Beëindiging gezag en benoeming voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2022 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
BRP-ingeschreven op briefadres te [plaatsnaam] ,
advocaat: mr. G. van der Steen te Den Haag,
[de pleegvader]
en
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 juni 2024;
  • het bericht van de gecertificeerde instelling van 6 september 2024;
  • het bericht van de gecertificeerde instelling van 13 september 2024;
  • het bericht van de gecertificeerde instelling van 2 oktober 2024, met bijgevoegde brief van de pleegouders van 1 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder en de pleegouders zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder en de pleegouders wel juist zijn opgeroepen. De pleegouders hebben per brief van 1 oktober 2024 hun mening ten aanzien van het verzoek kenbaar gemaakt en te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn op de zitting van 10 oktober 2024.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 14 februari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 februari 2024 de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 14 februari 2025.
2.5.
De gecertificeerde instelling heeft zich bij brief van 13 november 2023 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogdes over [de minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] woont sinds dat zij drie dagen oud is in het huidige pleeggezin. Sindsdien is er geen enkel contact geweest tussen [de minderjarige] en de moeder. Hierdoor hebben [de minderjarige] en de moeder geen hechtingsrelatie kunnen opbouwen. Hoewel door de gecertificeerde instelling steeds opnieuw begeleide contactmomenten zijn gepland, is het de moeder niet gelukt om deze na te komen. Het niet afsprakentrouw zijn van de moeder, is een ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] . Dit versterkt gevoelens van afwijzing, teleurstelling en onzekerheid als [de minderjarige] ouder wordt. Daarnaast heeft de Raad ter zitting toegelicht dat de ontwikkelingsbedreiging ook gelegen is in het feit dat het op dit moment te lang duurt voordat praktische zaken geregeld kunnen worden. Bovendien is het doel van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing om te werken naar een terugplaatsing bij de moeder. Dit is de afgelopen tijd helemaal niet aan de orde geweest dan wel mogelijk gebleken. Daarbij is het ook niet de verwachting dat hier binnen afzienbare tijdverandering in zal komen. Verder ligt het ook niet in de verwachting dat de moeder op korte termijn in staat is om beslissingen te nemen en zaken te kunnen regelen in het belang van [de minderjarige] . Volgens de Raad is de moeder dan ook niet in staat om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Het is belangrijk voor [de minderjarige] dat er duidelijkheid komt over haar perspectief. [de minderjarige] groeit op in een pleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelt en stabiliteit en rust ervaart. De Raad gunt het [de minderjarige] dat zij zich hier op een veilige manier verder kan ontwikkelen en zich kan hechten aan opvoeders die er onvoorwaardelijk voor haar zijn. Volgens de Raad moet de gecertificeerde instelling belast worden met de voogdij over [de minderjarige] . Vanwege de onvoorspelbaarheid van de moeder zien de pleegouders het nog niet zitten om zelf belast te worden met de voogdij.

4.De standpunten

4.1.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zeer minimaal contact heeft gehad met de moeder. Hij heeft haar telefonisch gesproken en uitgenodigd op zijn kantoor, maar ondanks herhaalde uitnodigingen is de moeder niet verschenen. De advocaat van de moeder voelt zich niet voldoende gemachtigd om het inhoudelijke standpunt van de moeder naar voren te brengen.
4.2.
Per brief van 1 oktober 2024 hebben de pleegouders – kort weergegeven - het volgende naar voren gebracht. Het gaat goed met [de minderjarige] . Zij ontwikkelt zich snel en is motorisch sterk, lacht veel en kan genieten van het spelen met de andere kinderen thuis. Verder gaat het ook fysiek met haar goed en is zij niet vaak ziek. Het is de bedoeling dat wanneer [de minderjarige] 26 maanden is, zij naar de peuterspeelzaal gaat. Het overdragen van de voogdij naar de gecertificeerde instelling is volgens de pleegouders een belangrijke stap, hierdoor is er iemand die ook daadwerkelijk het gezag uitoefent en is er een stabiel aanspreekpunt. Het is jammer dat er tot nu toe nog geen contact heeft plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en haar ouders en de pleegouders hopen dat er in de toekomst een mogelijkheid gaat zijn om elkaar te ontmoeten. De rechtbank is volgens de pleegouders niet de juiste plek om elkaar voor het eerst te zien en daarom zijn zij niet aanwezig tijdens de zitting.
4.3.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Toen de gecertificeerde instelling betrokken raakte heeft de moeder aangegeven dat zij op dat moment niet in staat was om voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder had ook geen goede plek waar zij met Lilian kon verblijven. Sindsdien is er geprobeerd om de moeder hulp aan te bieden vanuit de gemeente voor praktische zaken – zoals huisvesting - en zijn er verschillende begeleide contactmomenten gepland, maar is er een patroon zichtbaar waarbij het de moeder niet lukt om deze bezoeken na te komen. Volgens de gecertificeerde instelling geeft de moeder aan dat het voor haar zwaar is om [de minderjarige] te bezoeken, omdat zij dan ziet dat het goed gaat met [de minderjarige] en de moeder niet in staat is om dat aan [de minderjarige] te bieden. Hoewel er nog geen fysiek contactmoment is geweest, stuurt de gecertificeerde instelling wel foto’s van [de minderjarige] naar de moeder en de gecertificeerde instelling is voornemens om dit te blijven doen als het gezag wordt beëindigd. De afgelopen maanden heeft de gecertificeerde instelling helemaal geen contact gehad met de moeder. De gecertificeerde instelling heeft op de zitting van de advocaat van de moeder vernomen dat zij een nieuw nummer heeft en de jeugdbeschermer gaat de moeder op dit nummer proberen te bereiken. Met de vader heeft de gecertificeerde instelling slechts één keer gesproken. De gecertificeerde instelling is van plan de komende periode te blijven proberen om een contactmoment tussen [de minderjarige] en de ouders te regelen, maar zij zullen hier wel steeds voorzichtiger mee moeten zijn, nu [de minderjarige] ook ouder wordt en steeds meer zal moeten worden voorbereid. De gecertificeerde instelling ziet dat de pleegouders ook welwillend staan tegenover contact tussen [de minderjarige] en haar ouders.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop dienen te staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. [de minderjarige] is drie dagen na haar geboorte uit huis geplaatst omdat de moeder op dat moment onvoldoende in de (basale) verzorging en opvoeding van [de minderjarige] kon voorzien. De moeder had op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats, geen inkomen en er was sprake van een problematische partnerrelatie waarin huiselijk geweld een rol speelde. Daarbij was [de minderjarige] extra kwetsbaar doordat zij prematuur was geboren. De afgelopen 22 maanden heeft de gecertificeerde instelling geprobeerd om de moeder hulp aan te bieden en heeft de gecertificeerde instelling meermaals geprobeerd om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder op te starten. Ondanks de verschillende pogingen lukt het de moeder niet om daadwerkelijk naar de contactmomenten toe te komen en gaat zij regelmatig uit contact met de gecertificeerde instelling. Het is verdrietig dat er daardoor nog geen enkel contactmoment is geweest tussen de moeder en [de minderjarige] en zij ook geen emotionele band hebben kunnen ontwikkelen. [de minderjarige] heeft hierdoor ook niet de mogelijkheid gehad om zich aan de moeder te hechten. Daarbij overweegt de rechtbank dat de gevoelens van afwijzing die gepaard gaan met het steeds niet doorgaan van de contactmomenten, alleen maar verder zullen worden versterkt naarmate [de minderjarige] ouder wordt. Naar het oordeel van de rechtbank wordt [de minderjarige] daarom ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Verder is de ontwikkelingsbedreiging gelegen in het feit dat - door het uit contact gaan van de moeder - er met regelmaat geen beschikbare gezaghebbende ouder is. Dit zorgt ervoor dat er geen (gezags)beslissingen genomen kunnen worden over [de minderjarige] en bepaalde praktische zaken, die wel van groot belang zijn voor haar ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld het inschrijven op een basisschool en het aanvragen van een identiteitskaart niet van de grond komen of moeizaam verlopen.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de moeder, gelet op het hiervoor genoemde, onvoldoende in staat geweest om de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen en haar te bieden wat zij nodig heeft. De rechtbank ziet niet in dat hier binnen een afzienbare tijd verandering in zal komen en constateert dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij duidelijkheid gaat krijgen over haar perspectief. Het perspectief van [de minderjarige] ligt in het pleeggezin. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Zij krijgt hier de veiligheid en stabiliteit die zij nodig heeft en lijkt veilig gehecht aan de pleegouders. Gezien het voorgaande zijn de maatregelen van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing dan ook niet langer passend voor de huidige situatie. Dit verhoudt zich namelijk niet tot de tijdelijkheid van deze maatregelen, waarbij toe wordt gewerkt naar het opnieuw dragen van de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding door de moeder zelf. Daarnaast is het in het belang van [de minderjarige] dat belangrijke (gezags)beslissingen, zoals de reeds eerder genoemde aanvraag van een identiteitskaart, maar bijvoorbeeld ook medische beslissingen, zonder vertraging kunnen worden genomen.
5.5.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen, waarbij ze benadrukt dat de moeder altijd de moeder van [de minderjarige] zal blijven en er altijd ruimte moet blijven voor contact tussen [de minderjarige] en haar ouders. Wellicht kan de gezagsbeëindiging bijdragen een opening voor (een vorm van) contact tussen [de minderjarige] en haar ouders. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling toegezegd dat zij door zal blijven gaan met het betrekken van de moeder in het leven van [de minderjarige] door het sturen van foto’s en het creëren van mogelijkheden voor contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Uit de stukken blijkt ook dat de pleegouders positief staan tegenover contact tussen [de minderjarige] en haar ouders. De rechtbank heeft er dan ook voldoende vertrouwen in dat dit contact – waarbij het belang van [de minderjarige] steeds leidend zal moeten zijn – zal blijven worden gestimuleerd.
5.6.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de gecertificeerde instelling de voogdij over [de minderjarige] heeft en zal haar daarom tot voogdes benoemen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder;
-
[de moeder], geboren op [geboortedatum 2] 1990 te [geboorteplaats 2] , Polen,
over de minderjarige;
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2022 te [geboorteplaats 1] ,
benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarige:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden.
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024 door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 22 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.