ECLI:NL:RBDHA:2024:17175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/672092 / jE RK 24-1625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van verschillende minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de (stief)moeder zonder gezag tot 6 december 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 2] momenteel verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, terwijl de overige kinderen bij de (stief)moeder verblijven. De kinderrechter heeft eerder op 16 september 2024 al voorlopige ondertoezichtstellingen en machtigingen tot uithuisplaatsing verleend voor de betrokken minderjarigen.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2024 is de situatie van de kinderen besproken, waarbij de Raad heeft aangegeven dat de huidige plaatsing van [minderjarige 2] niet in zijn belang is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel de vader de beste invloed op [minderjarige 2] heeft, hij momenteel geen eigen woonruimte heeft. Daarom is besloten dat [minderjarige 2] voorlopig in de accommodatie van Veerkracht moet blijven, terwijl de Raad en de betrokkenen werken aan een oplossing voor zijn terugkeer naar de vader.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] bij de (stief)moeder toegewezen en voor [minderjarige 2] een machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee weken verleend. De kinderrechter heeft ook vastgesteld dat er voor de overige minderjarigen niets meer te beslissen valt, aangezien het verzoek van de Raad voor deze kinderen is ingetrokken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/672092 / JE RK 24-1625
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter
Machtiging tot uithuisplaatsing ( [minderjarige 1] en [minderjarige 2] );
Niets meer te beslissen ten aanzien van machtiging tot uithuisplaatsing ( [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] , [minderjarige 6] en [minderjarige 7] )
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 3] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2016 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4]
[minderjarige 6], geboren op [geboortedatum 5] 2022 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 6] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedatum 5] 2022 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] ,
[minderjarige 7], geboren op [geboortedatum 6] 2023 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 7] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de (stief)moeder],
hierna te noemen: de (stief)moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de (stief)vader],
hierna te noemen de (stief)vader,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
advocaat mr. S.M Hoogenraad te Zoetermeer,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 16 september 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 1] , [minderjarige 4] , [minderjarige 6] , [minderjarige 5] en [minderjarige 7] voorlopig onder toezicht gesteld van 20 september 2024 tot 6 december 2024. Eveneens is een machtiging verleend om [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 16 september 2024 tot 16 oktober 2024 en om [minderjarige 3] , [minderjarige 1] , [minderjarige 4] , [minderjarige 6] , [minderjarige 5] en [minderjarige 7] uit huis te plaatsen bij (stief)moeder van 1 september 2024 tot 16 oktober 2024. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 15 oktober 2024.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 16 september 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van de Raad van 2 oktober 2024;
  • de brief van de Raad van 3 oktober 2024.
1.3.
Op 15 oktober 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader met zijn advocaat en ondersteund door een tolk;
  • [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 2] verblijft feitelijk in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten bij Veerkracht.
2.2.
De overige kinderen verblijven feitelijk bij de (stief)moeder.
2.3.
Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikkingen van 9 en 16 september 2024.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de stiefmoeder zonder gezag tot 6 december 2024. Het verzoek ten aanzien van het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] , [minderjarige 6] en [minderjarige 7] trekt de Raad in. Ter zitting heeft de Raad het verzoek, met instemming van alle aanwezigen, zodanig aangevuld dat hij nu voor [minderjarige 2] subsidiair een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verzoekt tot 6 december 2024.
3.1.
De Raad heeft dit verzoek als volgt gemotiveerd. De moeder verblijft met de zes jongste kinderen weer in het ouderlijk huis. Op 27 september 2024 heeft een groot veiligheidsoverleg plaatsgevonden. In dit overleg zijn veiligheidsafspraken gemaakt voor als het huis- en contactverbod van de vader op 3 oktober 2024 zou aflopen. Daarbij zijn de ouders het er over eens geworden dat zij beter uit elkaar kunnen gaan en dat de kinderen bij de moeder in het ouderlijk huis moeten verblijven. Er moeten afspraken worden gemaakt over het contact, dan wel omgang tussen de vader en de kinderen en later over een verdeling van de zorg- en opvoedtaken. [minderjarige 2] verblijft sinds de zitting in een logeerhuis van Veerkracht. Hij mist zijn ouders heel erg en hij is sinds de zitting ook eenmaal weggelopen en wilde toen naar de vader. Volgens de Raad en de gecertificeerde instelling is de huidige plaatsing van [minderjarige 2] bij Veerkracht niet in zijn belang en moet hij zo snel mogelijk weer thuis wonen. Het probleem is dat de vader nog geen eigen (nood)woning heeft. Voor een terugkeer naar huis bij de (stief)moeder is het nodig dat [minderjarige 2] intensieve dagbesteding heeft en dat er hulpverlening komt in de opvoedsituatie. Dit kan Westcoaching bieden. Zij bieden vijf dagen per week voor van 8.00 uur tot 18.00 intensieve dagbesteding en daarnaast kan Ons Verbind nog drie keer in de week in de avond ondersteuning bieden. Gelet op het voorgaande is de Raad van mening dat alle kinderen, inclusief [minderjarige 2] , met intensieve hulp in het ouderlijk huis bij de (stief)moeder zouden moeten verblijven. Doordat de vader eenhoofdig gezag heeft over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de kinderen voorlopig onder toezicht zijn gesteld is een machtiging tot uithuisplaatsing bij de (stief)moeder noodzakelijk.
3.2.
Aangezien de moeder heeft aangegeven dat zij de risico’s te groot vindt wanneer [minderjarige 2] bij haar zou komen wonen, heeft de Raad subsidiair verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te verlenen bij Veerkracht tot het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is afwijzing bepleit van het verzoek omdat niet aan de gronden is voldaan. Subsidiair kan de vader instemmen met een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] bij de (stief)moeder en zich neerleggen bij een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] bij de moeder of Veerkracht voor een maximale duur van twee weken.
4.2.
De moeder stemt in met het verzochte ten aanzien van [minderjarige 1] . Voor [minderjarige 2] zou zij niets liever willen dan ook instemmen, maar de moeder maakt zich grote zorgen om de impact die het verblijf van [minderjarige 2] thuis op de andere kinderen zou hebben en de mogelijkheid dat [minderjarige 2] dan opnieuw uit huis zou moeten, hetgeen nog schadelijker is. De moeder refereert zich voor [minderjarige 2] aan het oordeel van de kinderrechter.
4.3.
De gecertificeerde instelling is van mening dat de beste plek van [minderjarige 2] bij vader is, maar de vader heeft op dit moment geen eigen verblijfsplek. Daarom kan de gecertificeerde instelling zowel instemmen met een korte plaatsing van [minderjarige 2] bij Veerkracht als plaatsing bij de moeder, zodat in de tussentijd met grote spoed gezocht kan worden naar een eigen plek waar vader met [minderjarige 2] kan verblijven. De gecertificeerde instelling stemt in met het verzochte ten aanzien van [minderjarige 1] .
5.
De beoordeling
5.1.
Blijkens de brieven van 2 en 3 oktober 2024 trekt de Raad het resterende verzoek ten aanzien van de kinderen [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] , [minderjarige 6] en [minderjarige 7] in. De kinderrechter constateert daarom dat zij ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing voor deze kinderen geen beslissing meer hoeft te nemen.
5.2.
Naar het oordeel van de kinderrechter is ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een machtiging tot uithuisplaatsing wel noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.3.
Ten aanzien van [minderjarige 1] stemmen alle betrokken in en hebben zij te kennen gegeven dat een plaatsing bij de (stief)moeder op dit moment het meest in zijn belang is. De kinderrechter constateert dat de vader belast is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] . Derhalve is om de plaatsing bij de (stief)moeder te formaliseren een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. De kinderrechter zal dit verzoek dan ook toewijzen.
5.4.
Voor [minderjarige 2] is de kinderrechter van oordeel dat hij het beste bij de vader kan verblijven. Zoals uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt, zijn alle betrokkenen het er over eens dat de vader op dit moment de beste invloed heeft op [minderjarige 2] en dat hij het gezag van de vader accepteert. Daarbij is in de stukken niet nader onderbouwd dat [minderjarige 2] op dit moment niet veilig zou zijn bij de vader en ook is niet onderbouwd dat de vader over onvoldoende opvoedvaardigheden zou beschikken om voor [minderjarige 2] te zorgen. Hoewel de kinderrechter een verblijf bij de vader het meest in het belang van [minderjarige 2] acht, heeft de vader op dit moment geen eigen plek om samen met [minderjarige 2] te verblijven. Totdat de vader over deze plek beschikt, is het nodig dat [minderjarige 2] ter overbrugging nog op een andere plek gaat verblijven. Naar het oordeel van de kinderrechter is het het minst schadelijk voor [minderjarige 2] wanneer zijn verblijf bij Veerkracht nog voor een (zeer) korte periode wordt gecontinueerd, zodat voorkomen wordt dat [minderjarige 2] na een kort verblijf bij de moeder - met alle risico’s die daarmee gepaard gaan - opnieuw overgeplaatst moet worden. [minderjarige 2] is een kwetsbare jongen die sterk beschadigd is en het is dan ook in zijn belang noodzakelijk dat hij zo spoedig mogelijk weer bij zijn vader kan verblijven. De kinderrechter zal daarom het subsidiaire verzoek van de Raad toewijzen voor de duur van twee weken en afwijzen voor het overige.
5.5.
De kinderrechter gaat ervan uit dat [minderjarige 2] binnen deze twee weken naar zijn vader kan en verwacht dan ook van de gemeente dat zij binnen deze termijn een noodwoning dan wel een plaatsing in een hotel of een andere passende plek voor [minderjarige 2] en zijn vader zal faciliteren. Daarbij merkt de kinderrechter op dat het haar ten zeerste verbaast dat er bij het toepassen van het tijdelijk huisverbod bij de vader geen enkele vorm van hulpverlening of ondersteuning voor hem door Veilig Thuis lijkt te zijn opgestart.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de (stief)moeder zonder gezag met ingang van 16 oktober 2024 tot 6 december 2024, zijnde het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 16 oktober 2024 tot 30 oktober 2024;
6.3.
stelt vast dat niets meer te beslissen valt ten aanzien van het (resterende) verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] , [minderjarige 6] en [minderjarige 7] bij de (stief)moeder;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het overige of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Koole, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.