In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 14 augustus 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij de referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, waarop partijen hebben ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister had 90 dagen na ontvangst van de aanvraag om te beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat de termijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld.
Het beroep is gegrond verklaard. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het 'first in first out'-principe is vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De minister moet vóór 2 mei 2025 een beslissing op de aanvraag bekendmaken. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de relevante datum.
De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door rechter A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier B.A. Smit, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.