ECLI:NL:RBDHA:2024:17255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/655881 / HA ZA 23-961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een overeenkomst tot verdeling op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap na echtscheiding. De vrouw heeft de overeenkomst tot verdeling van de woning en de kapitaalverzekering, die op 14 februari 2022 was ondertekend, vernietigd op grond van artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw voor meer dan een vierde is benadeeld bij de verdeling, omdat de waarde van de aan de man toegedeelde goederen hoger was dan de schulden die aan hem waren toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de vrouw bewust afstand heeft gedaan van haar recht op een deel van de overwaarde van de woning. De rechtbank heeft de overeenkomst vernietigd en zelf een verdeling van de woning en overige goederen en schulden bepaald. De man krijgt de mogelijkheid om de woning over te nemen, maar als dat niet mogelijk is, zal de woning aan een derde worden verkocht. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/655881 / HA ZA 23-961
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A. Hoste te Den Haag,
tegen
[de man]te [woonplaats 2]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier (tot aan de mondelinge behandeling) bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van de vrouw van 17 oktober 2023, met producties 1 t/m 6,
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie van de man, met producties 1 t/m 9,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de vrouw,
  • het tussenvonnis van 3 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is bevolen,
  • de akte in het geding brengen nadere stukken van de man, met producties 10 t/m 14.
1.2.
Op 30 april 2024 is een mondelinge behandeling gehouden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken en door partijen naar voren is gebracht. De aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling is de zaak naar de rol van 31 juli 2024 verwezen, zodat de man bij akte nadere bewijsstukken kon inbrengen van de schulden en investeringen die hij in zijn eigen overzicht (overgelegd als productie 8) had genoemd. De man heeft vervolgens op 31 juli 2024 een akte in het geding gebracht, met producties B1 tot en met 13. De vrouw heeft op 27 augustus 2024 bij antwoordakte gereageerd.
1.4.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdag] 1998 in [plaats 1] (Marokko) gehuwd. Zij zijn ouders van drie kinderen (geboren in respectievelijk 1999, 2004 en 2006).
2.2.
Op 28 augustus 1998 hebben partijen een benedenwoning aan de [adres 1] in [plaats 2] (hierna: de woning) aangekocht. Voor de woning hebben partijen een hoofdelijke hypothecaire geldlening van (destijds) 260.000 gulden afgesloten.
2.3.
Vanaf 2010 zijn partijen gaan wonen in een huurwoning aan de [adres 2] in [plaats 2] . De woning werd gedeeltelijk ingericht als winkelruimte. De Gemeente stond toe dat de ruimte voor 70% als winkel werd gebruikt en voor 30% als woonruimte. Eerst hebben partijen zelf een winkel in de woning geëxploiteerd. Later werd de woning aan derden verhuurd.
2.4.
Bij beschikking van 24 juni 2016 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 17 augustus 2016 ingeschreven bij de burgerlijke stand. De verdeling van de huwelijksgemeenschap is bij de echtscheiding niet meegenomen.
2.5.
De vrouw heeft in 2016 een eigen huurwoning gekregen en is daar gaan wonen. De man is na het vertrek van de huurders in de woning gaan wonen. Vrijwel alle inboedelgoederen zijn bij de man gebleven.
2.6.
De vrouw heeft sinds 29 december 2015 niet meer bijgedragen in de kosten van de woning. De man heeft sindsdien alle eigenaarslasten (hypotheekrente, premie kapitaalverzekering en andere vaste lasten) betaald.
2.7.
Op 9 september 2021 is de woning in opdracht van de man getaxeerd. De marktwaarde van de woning is toen getaxeerd op € 185.000,-. In het taxatierapport wordt opgemerkt (met betrekking tot de onderhouds- en bouwkundige staat van de woning):
“De woning wordt thans gerenoveerd, is echter nog niet in de opbouwfase.”
2.8.
Op 14 februari 2022 hebben de man en de vrouw een schriftelijke overeenkomst ondertekend (hierna te noemen: “de overeenkomst”). De overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De woning (…) behoort in mede eigendom toe aan partijen.
Op de woning rust een hypothecaire leningen van de Nationale Nederlanden (…). Totale openstaande saldo bedraagt € 117000,--d.d. 11-11-2021
Een kapitaalverzekering (…) bij Nationale Nederlanden met een waarde van €36251,22 waardedatum 13-08-2021 en wordt toebedeeld aan de man
De woning wordt voor de daaraan door partijen toegekende waarde van € 236.000 toegedeeld aan de man onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire leningen voor zijn rekening te houden en deze te voldoen als zijn eigen schuld met uitsluiting van de vrouw.
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren voorts, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in deze verklaring niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting verlenen.
Alle lusten en lasten zijn voor rekening van de man.”
2.9.
In opdracht van de man heeft notariskantoor [notariskantoor] een concept ‘akte verdeling registergoed’ opgemaakt (hierna ook te noemen: “de conceptakte”). Hierin worden – kort samengevat – de woning en de levensverzekering (evenals alle schulden) op basis van de afspraken in de overeenkomst aan de man toebedeeld, zonder vergoeding van de man aan de vrouw wegens over- of onderbedeling. Er is een afspraak gemaakt met de notaris op 19 oktober 2022. De vrouw is niet op de afspraak verschenen.
2.10.
De advocaat van de vrouw heeft op 21 februari 2023 aan de man geschreven dat de vrouw wil overgaan tot verdeling van de woning.
2.11.
De advocaat van de man heeft op 26 april 2023 geantwoord dat de man nakoming wil van de afspraken in de overeenkomst en dat de man verlangt dat de vrouw meewerkt aan verdeling van de akte conform de conceptakte.
2.12.
De advocaat van de vrouw heeft daarop in een e-mail van 15 juni 2023 gereageerd. Hierin wordt onder meer bericht dat de vrouw de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden, althans op grond van artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigt.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad bepaalt dat de woning wordt verkocht aan een derde en dat ieder van partijen de helft van de overwaarde (de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheekschuld en vermeerderd met de waarde van de kapitaalverzekering) ontvangt. Ook vordert de vrouw dat de rechtbank in het kader van de verkoop en levering van de woning:
de man beveelt om binnen 48 uur na betekening van het vonnis mee te werken aan het aanwijzen van een verkoopmakelaar, bij gebreke waarvan de vrouw deze verkoopmakelaar mag aanstellen;
de vrouw machtigt om mede namens de man een verkoopovereenkomst voor de woning (tegen de door de makelaar bindend te bepalen vraag- en laatprijs) op te stellen en te ondertekenen, indien de man daaraan niet meewerkt;
de man veroordeelt om na ondertekening van de verkoopovereenkomst mee te werken aan de levering van de woning en bepaalt dat indien een termijn van 48 uur verstrijkt zonder dat de man zijn medewerking heeft verleend aan het opmaken van de vereiste notariële akten, dit vonnis in de plaats treedt van de voor het opmaken van die akte(n) vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man,
met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
De man vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de vrouw veroordeelt tot nakoming van de overeenkomst door op eerste uitnodiging van de man daartoe mee te werken aan de levering van de woning conform de conceptakte, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag,
de man te machtigen de levering alleen te bewerkstelligen en te bepalen dat het vonnis op grond van de artikelen 3:300 en 3:301 BW in de plaats treedt van de leveringsakte van de vrouw aan de man, voor zover de vrouw niet vrijwillig meewerkt aan de levering van de woning;
subsidiair:
de verdeling van de woning beveelt, door te bepalen dat de man de gelegenheid krijgt de woning van de vrouw over te nemen tegen de waarde per 1 januari 2016, vast te stellen door een door de rechtbank aan te wijzen makelaar, en daarbij ook te bepalen dat bij de verdeling rekening moet worden gehouden met de investeringen die de man sinds januari 2016 in de woning heeft gedaan (voorshands begroot op € 124.557,-) en daarnaast vrouw te veroordelen om het door de man aan de vrouw geleende bedrag van € 16.835,- terug te betalen;
meer subsidiair:
bepaalt dat als de man niet in staat is de woning over te nemen, dan de woning aan een derde moet worden verkocht en dat bij de verdeling van de overwaarde rekening moet worden gehouden met de vorderingen van de man op de vrouw voor de betaalde hypotheekrente en betaalde premie levensverzekering, en het door de man aan de vrouw uitgeleende geldbedrag.
3.4.
De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Beide partijen willen dat de woning wordt verdeeld. De man beroept zich hiertoe op de overeenkomst, waarin partijen een verdelingswijze zijn overeengekomen. De vrouw betwist niet dat zij de overeenkomst op 14 februari 2022 heeft ondertekend, maar voert een aantal verweren hiertegen aan.
4.2.
De vrouw voert onder meer aan dat, anders dan de man betoogt, uit de overeenkomst helemaal niet volgt dat de vrouw afstand doet van de helft van de overwaarde. Partijen hebben hierin uitsluitend de woning, de kapitaalverzekering en de aan de woning verbonden (eigenaars)schulden verdeeld. Over de verdeling van huwelijksschulden of het doen van afstand van een vordering wegens overbedeling, staat niets in de overeenkomst gemeld. Als de man nakoming van de overeenkomst wil, betekent dit dus dat de man de helft van de overwaarde aan de vrouw moet uitkeren, aldus de vrouw.
4.3.
De rechtbank volgt de vrouw niet in dit betoog. In de overeenkomst staat dat partijen de woning voor een waarde van € 236.000 toedelen aan de man, onder de voorwaarde dat de man ook alle op de woning rustende hypothecaire leningen volledig voor zijn rekening neemt. Ook wordt de kapitaalverzekering toebedeeld aan de man. In de overeenkomst staat nergens dat partijen ook afspreken dat de man nog enig bedrag wegens overbedeling aan de vrouw moet betalen. Integendeel, partijen verklaren in de overeenkomst dat partijen hiermee “de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap hebben verdeeld” en dat zij, behalve met betrekking tot de rechten en verplichtingen die in de overeenkomst zijn genoemd, “niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting verlenen”. Hieraan wordt toegevoegd dat “alle lusten en lasten voor rekening van de man zijn”. Dit kan niet anders worden begrepen, dan dat partijen de hele tussen hen bestaande gemeenschap hebben verdeeld. Deze bepalingen sluiten aan bij wat volgens de man de bedoeling was van de overeenkomst: hij zou de woning en de kapitaalverzekering toebedeeld krijgen en in ruil daarvoor zou hij alle gemeenschappelijke schulden (zoals hypotheekschulden, belastingschulden, schulden aan de gemeente) op zich nemen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de overeenkomst in redelijkheid dan ook niet anders worden uitgelegd, dan dat de woning (met inboedel) wordt toebedeeld aan de man, evenals
allegemeenschapsschulden (dus niet alleen de eigenaarsschulden van de woning, zoals de vrouw stelt). De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere uitleg van de overeenkomst ondersteunen.
vernietiging op grond van artikel 3:196 BW?
4.4.
De vrouw stelt vervolgens dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd (in de e-mail van 15 juni 2023 en ook nog zekerheidshalve in deze procedure). De vrouw doet daartoe een beroep op twee verschillende vernietigingsgronden. Volgens haar is de overeenkomst door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen (artikel 3:44, eerste en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Daarnaast stelt zij dat zij de overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 3:196 BW kan vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding dit laatste beroep als eerste te bespreken.
4.5.
In artikel 3:196 BW is het volgende bepaald:
1. Behalve op de algemene voor vernietiging van rechtshandelingen geldende gronden is een verdeling ook vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
2. Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde vermoed omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald.
3. Om te beoordelen of benadeling heeft plaatsgehad, worden de goederen en schulden der gemeenschap geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling. Goederen en schulden die onverdeeld zijn gelaten worden niet meegerekend.
4. Een verdeling is niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard.
benadeling voor meer dan een vierde?
4.6.
De rechtbank heeft partijen gelegenheid gegeven om zich bij akte uit te laten over de vraag of de vrouw door de in de overeenkomst afgesproken verdeling voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. De man heeft in zijn akte gesteld dat dit niet het geval is. De man heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • De waarde van de verdeelde goederen per 14 februari 2022 was opgeteld € 221.251,-. De man rekent hierbij voor de woning met een waarde van € 185.000,- (onder verwijzing naar het taxatierapport van 9 september 2021), voor de kapitaalverzekering rekent hij met een waarde van € 36.251,-.
  • De gemeenschap omvatte volgens de man € 199.342,- aan schulden, door de man in zijn akte onderverdeeld in posten B1 (hypotheek, € 117.000,-) tot en met B13 (kosten herstelwerkzaamheden lekkage, € 14.920,-). De andere door de man genoemde schulden zien onder meer op belastingschulden, gemeentelijke schulden en door de man betaalde hypotheekrente en premie kapitaalverzekering.
  • Dit een en ander leidt tot een (bij helfte) te delen overwaarde van € 21.909,-, waarvan de vrouw de helft (€ 10.954,-) zou toekomen. Maar de man heeft ook nog een (hogere) vordering van € 11.483,- op de vrouw heeft op grond van een lening van hem aan haar. Daarnaast is het redelijk als de man ook nog een vergoeding krijgt voor de door hem verrichte renovatiewerkzaamheden, waar hij naar zijn berekening € 22.320,- aan arbeidsloon in heeft gestoken.
De man is gelet op deze berekening van mening dat de vrouw bij de verdeling zoals die tot stand is gekomen op 14 februari 2022 niet is benadeeld.
4.7.
De vrouw stelt dat wel sprake is van benadeling met meer dan een vierde. De vrouw voert daartoe het volgende aan:
  • De woning was op 14 februari 2022 geen € 185.000,- waard, maar was € 236.000,- waard, zodat de aan de man toegedeelde woning en kapitaalverzekering een opgetelde waarde hebben van € 272.251,-.
  • De vrouw erkent primair alleen de hypotheekschuld van € 117.000,- als gemeenschapsschuld. Ook als de door de man onder B2 tot en met B9 genoemde schulden worden meegenomen, is er nog steeds een overwaarde van € 155.251,- en zou de vrouw nog steeds van de man een bedrag van € 62.897,11 moeten ontvangen.
  • De door de man betaalde hypotheekrente en premie kapitaalverzekering en de kosten van het herstel van de lekkage zijn in elk geval geen gemeenschapsschulden als bedoeld in artikel 3:196 lid 3 BW. Bovendien heeft de vrouw een (hogere) vordering op grond van een door de man verschuldigde gebruiksvergoeding die zij hiermee kan verrekenen.
  • De vrouw betwist dat de man een vordering op haar heeft op grond van lening en dat de man een vergoedingsvordering heeft op grond van een uitgevoerde renovatie. Bovendien is die verbouwing volgens de man pas in 2023 uitgevoerd, dus na het tijdstip van verdeling. Die verbouwing is dus niet relevant, aldus de vrouw.
4.8.
Om te bepalen of de vrouw door de overeenkomst voor meer dan een vierde is benadeeld, moet worden gekeken of de vrouw, uitgaande van de juiste waarde van de (gehele) gemeenschap, in totaal minder toegedeeld heeft gekregen dan waarop zij recht heeft, of dat te weinig aan haar is betaald wegens overbedeling. Uitgangspunt bij de waardebepaling is het tijdstip van de verdeling. Dat is het tijdstip waarop is afgesproken welk goed en welke schuld aan wie zal worden toegedeeld. In dit geval is dat dus 14 februari 2022. De vrouw stelt terecht dat het daarom niet juist is om voor de waarde van de woning aan te sluiten bij de op 9 september 2021 getaxeerde waarde van € 185.000,-. Gelet op de waardestijgingen van woningen in die periode, is aannemelijk dat de waarde van de woning op 14 februari 2022 hoger was dan € 185.000,-.
4.9.
Welke waarde de woning daadwerkelijk op 14 februari 2022 had, is niet duidelijk. De man heeft toegelicht dat het bedrag van € 236.000,- in de overeenkomst was ontleend aan de WOZ-waarde. Het is echter niet nodig om nader te onderzoeken of de woning inderdaad deze waarde had op 14 februari 2022 en zo nee, wat dan de daadwerkelijke waarde was. Onweersproken is dat de woning ten minste € 185.000,- waard was, gezien de eerdere taxatie van 9 september 2021. Ook als van die waarde wordt uitgegaan, is de vrouw voor meer dan een vierde benadeeld. De waarde van de aan de man toebedeelde goederen (de woning en de kapitaalverzekering) was – zo is niet in geschil – op 14 februari 2022 samen minstens € 221.251-. De man heeft in zijn akte gesteld dat het totaal aan schulden
€ 199.920,- was. Zoals de rechtbank hierna zal oordelen, heeft de man in elk geval niet kunnen onderbouwen dat de gestelde posten B4 (schuld GGN), B5 (Bosdeurwaarders) en B13 (herstelwerk lekkage) bestaande gemeenschapsschulden zijn. Daarmee gaat het gestelde schuldtotaal al omlaag tot € 180.920,-. Weliswaar heeft de man kosten gemaakt ter renovatie en onderhoud van de woning, maar de vrouw stelt terecht dat die kosten – voor zover blijkt uit de onderbouwing van de man met kassabonnen (productie 8 van de man) – pas in 2022 en 2023 zijn gemaakt en daarmee geen op 14 februari 2022 bestaande schulden zijn.
4.10.
Reeds uit dit één en ander volgt dat het totaal aan schulden op 14 februari 2022 (veel) lager was dan de waarde van de woning en de kapitaalverzekering, zodat er een overwaarde was waarvan de vrouw de helft toekwam. Zelfs als wordt uitgegaan van een voorzichtige woningwaarde van € 185.000,- en € 180.920,- aan schulden (waarvan nog ter discussie staat of dat allemaal gemeenschapsschulden in de zin van artikel 3:196 lid 3 BW zijn), zou, inclusief de waarde van de kapitaalverzekering, een bedrag van € 40.331,- aan overwaarde resteren, zodat de vrouw minstens € 20.165,50 aan vergoeding voor overbedeling had kunnen vorderen. Dat bedrag wordt nog (een stuk) hoger als wordt uitgegaan van een waarde van de woning van € 236.00,-, zoals in de overeenkomst staat. Op grond van de overeenkomst ontving de vrouw echter niets. Reeds uit die vaststelling volgt dat de vrouw door de overeengekomen verdeling voor meer dan een vierde is benadeeld.
voldoende weerlegging dwalingsvermoeden/bewuste aanvaarding nadeel door de vrouw?
4.11.
Nu de benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt op grond van het tweede lid van artikel 3:196 BW vermoed dat de vrouw ten aanzien van de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald. De man kan dit vermoeden weerleggen door tegenbewijs te leveren. Ook volgt uit het vierde lid van artikel 3:196 BW dat de overeengekomen verdeling, ondanks een benadeling voor meer dan een vierde, niet vernietigbaar als de benadeelde (de vrouw) de benadeling heeft aanvaard. Het moet dan wel gaan om bewuste aanvaarding van het risico op benadeling. Daarbij is van belang dat de man op grond van de tussen partijen geldende eisen van redelijkheid en billijkheid een verplichting heeft om de vrouw voldoende in te lichten over de waarde van de gemeenschap. Indien de man niet aan deze inlichtingenplicht heeft voldaan, kan niet worde aangenomen dat de vrouw haar recht op vernietiging wegens benadeling voor meer dan een vierde heeft prijsgegeven. [1]
4.12.
De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling van 30 april 2024 aan partijen gevraagd hoe de overeenkomst tot stand is gekomen en wat er destijds tussen partijen is besproken over de waarde van de woning en de omvang van de schulden. Zij hebben hierover verschillende lezingen gegeven.
4.13.
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat zij op 14 februari 2022 in de financiële problemen zat en dat de man dat wist. De vrouw ontving vanaf 2015 brieven van de gemeente met aanmaningen voor openstaande belastingschulden. De vrouw verkeerde bovendien in een emotioneel zwakke toestand omdat de zoon van partijen op dat moment ernstig ziek was. De man had tegen de vrouw gezegd dat zij niet in de problemen zou komen met de Belastingdienst en ook niet zou hoeven opdraaien voor de hypotheekschuld en alle andere schulden rondom de woning, als zij de overeenkomst zou tekenen. Van de overwaarde wist de vrouw niets. De vrouw heeft de overeenkomst vervolgens getekend, zonder deze verder te lezen. Nadat zij de overeenkomst enige tijd later had laten lezen door een jurist, heeft de vrouw zich beklaagd bij de man dat hij haar hiervoor had laten tekenen, aldus – telkens – de vrouw.
4.14.
De man heeft ter zitting gesteld dat de vrouw hem had gevraagd om in september 2021 de woning te laten taxeren, omdat ze zag dat de huizenmarkt steeg. De man heeft toen de woning laten taxeren. De vrouw wilde dat de man zou regelen dat de woning en alle schulden door hem zouden worden overgenomen. Als de man alle schulden voor zijn rekening zou nemen, zou de vrouw afstand doen van haar recht op een deel van de eventuele overwaarde, aldus – nog steeds – de man. De man stelt dat hij alle gezamenlijke schulden met de vrouw heeft besproken, dus ook de hypotheekschuld, de gemeentelijke schuld, de belastingschuld, en de schade aan de woning die moest worden gerepareerd. De man stelt verder dat hij de overeenkomst aan de vrouw heeft gegeven, dat zij die overeenkomst heeft gelezen en mee naar huis genomen en dat de vrouw, toen de man twee dagen later langskwam, tegen hem heeft gezegd dat ze de overeenkomst zou ondertekenen als ook de lening van € 16.000,- zou worden meegenomen. Nadat de man daarmee akkoord ging, heeft de vrouw de overeenkomst ondertekend. Er was volgens de man een duidelijke afspraak: de man neemt alle schulden over, hij scheldt de lening kwijt, en de vrouw doet afstand van haar deel van de overwaarde. De man vindt dat partijen aan die heldere afspraak moeten worden gehouden.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomst wel met zoveel woorden is omschreven wat de waarde van de woning en de kapitaalverzekering was en hoeveel de hypotheekschuld was. Maar de afspraken tussen partijen waren niet tot de verdeling van deze goederen en deze schuld beperkt. Onderdeel van de afspraken was ook dat de man alle andere bestaande gemeenschappelijke schulden op zich zou nemen, zoals openstaande belastingschulden uit de huwelijkse periode, achterstallige huur van de [adres 2] en gemeentelijke boetes vanwege de illegale verhuur van de woning. In de overeenkomst is niet omschreven wat, naast de hypotheekschuld, de verder verdeelde gemeenschappelijke schulden zijn en wat het saldo daarvan is. In het verlengde daarvan is ook niet duidelijk in hoeverre er na optelling van alle goederen en schulden een bedrag aan overwaarde is, waarvan de vrouw de helft toe zou komen.
4.16.
Uit de stellingen van de man volgt dat de vrouw volgens hem bewust afstand heeft gedaan van een eventueel deel van de overwaarde, omdat zij van alle eigenaarsschulden en andere gemeenschappelijke schulden af wilde zijn. Voor zover de man hiermee een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 3:196 lid 4 BW, geldt dat dit beroep pas kan slagen als de man de vrouw voldoende over de waarde van de gemeenschap heeft voorgelicht (goederen en schulden). Weliswaar stelt de man dat hij de vrouw over alle schulden heeft voorgelicht, maar de man heeft niet concreet gesteld hoe, waar en wanneer hij de vrouw hierover heeft geïnformeerd; evenmin heeft hij dit met enig concreet bewijsstuk onderbouwd.
4.17.
Om die reden oordeelt de rechtbank dat de man het uit de benadeling voortvloeiende wettelijk vermoeden dat de vrouw over de waarde van de goederen en schulden heeft gedwaald, onvoldoende heeft bestreden. Immers: de dragende stelling waarmee de man dit vermoeden bestrijdt – de vrouw zou van alle schulden op de hoogte zijn, want de man heeft dat allemaal met haar besproken – is onvoldoende onderbouwd. Nu de dwaling onvoldoende is betwist, wordt aan het leveren van tegenbewijs op dit punt niet toegekomen.
4.18.
De conclusie is dat het beroep van de vrouw op de vernietigingsgrond van artikel 3:196 BW slaagt. De rechtbank merkt nog op dat ter zitting met partijen de mogelijkheid is besproken dat de man een aanbod voor een nieuwe verdelingswijze doet, zodat die verdeling in de plaats kan komen van de vernietiging (artikel 3:198 BW), maar de man heeft vastgehouden aan een verdeling zoals opgenomen in de overeenkomst, zonder betaling van een uitkoopsom aan de vrouw, en heeft geen nieuw aanbod meer gedaan. De overeenkomst is daarmee op grond van artikel 3:196 BW vernietigd. Daarmee hoeft ook niet meer te worden onderzocht of de vrouw de overeenkomst (ook) op grond van misbruik van omstandigheden kan vernietigen.
verdeling woning
4.19.
De rechtbank zal, zoals gevorderd door de vrouw, zelf een verdeling van de woning en overige goederen en schulden van de gemeenschap bepalen. De man heeft verklaard dat hij de woning wil overnemen en de vrouw heeft verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat eerst wordt onderzocht of overname door de man mogelijk is.
4.20.
Uitgangspunt is dat de waarde van de goederen en schulden van de gemeenschap moet worden bepaald naar de datum van de verdeling. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het in dit geval redelijk is om bij de verdeling de waarde van de woning ten tijde van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding (2016) te nemen, omdat de vrouw sinds 2016 niet meer heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten en de kosten van onderhoud en renovatie van de woning. Bovendien heeft de vrouw de verdeling volgens de man telkens uitgesteld, omdat zij tot 2022 een bijstandsuitkering ontving en tot die tijd geen belang had bij een verdeling of het verkrijgen van kinderalimentatie. Pas nadat haar uitkering was geëindigd, is zij procedures gestart, aldus de man. De rechtbank gaat niet mee in dit verzoek van de man. Weliswaar heeft de man sinds 2016 alle lasten en kosten van de woning betaald, maar daar staat tegenover dat hij in diezelfde periode daarvan als enige gebruik heeft kunnen maken. Belangrijker is dat de man ook zelf eerder de verdeling van de woning had kunnen vorderen, maar dat heeft hij niet gedaan.
4.21.
De rechtbank zal daarom als volgt bepalen. Er moet een makelaar worden ingeschakeld om de actuele marktwaarde van de woning (op de dan aan de orde zijnde taxatiedatum) te bepalen. Die taxatiedatum wordt als peildatum van de verdeling aangehouden. De man krijgt vervolgens de mogelijkheid om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke lening. Ook de kapitaalverzekering wordt aan de man toebedeeld. Hierbij moet ook in acht worden genomen dat de man de verplichting heeft om – wegens overbedeling – de helft van de overwaarde (marktwaarde woning per peildatum (datum taxatie) + waarde kapitaalverzekering per peildatum – hypotheekschuld per peildatum) aan de vrouw te vergoeden, met dien verstande dat de man daarmee een hierna nog vast stellen bedrag kan verrekenen. Indien het voor de man niet mogelijk is om de woning over te nemen en de vrouw uit te kopen, zal de woning aan een derde moeten worden verkocht. De rechtbank zal hierna in de beslissing beschrijven welke stappen partijen moeten nemen.
betaalde woonlasten en gebruiksvergoeding
4.22.
Vast staat dat de man sinds het vertrek van de vrouw eind 2015 alle eigenaarslasten heeft betaald, zoals de hypotheekrente, de premiekapitaalverzekering, de erfpacht en de gemeentelijke lasten. De man vordert in deze procedure dat de vrouw de helft van de door hem betaalde woonlasten terugbetaalt, waaronder de hypotheekrente en de premie.
4.23.
De vrouw betwist het vorderingsrecht van de man niet, maar voert aan dat deze vordering wegvalt tegen de (hogere) gebruiksvergoeding die de vrouw van de man kan vorderen omdat de man vanaf 2016 het volledig en uitsluitend genot heeft gehad van de woning. De vrouw stelt primair dat zij aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding van minimaal € 750,- per maand, omdat de woning een ruime benedenwoning is die voor minimaal € 1.500,- per maand kan worden verhuurd. Voor zover dat standpunt niet wordt gevolgd, stelt de vrouw (subsidiair) dat de gebruiksvergoeding gelijk wordt gesteld aan de helft van de vaste eigenaarslasten, zodat deze twee tegen elkaar kunnen worden weggestreept.
4.24.
Artikel 3:169 BW bepaalt dat iedere deelgenoot bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit ook meebrengt dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de ander gebruikt, verplicht is de ander schadeloos te stellen voor het feit dat deze geen gebruik kan maken van het gemeenschappelijk goed, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Deze vergoeding wordt toegekend als de rechter dat redelijk en billijk vindt.
4.25.
In de stukken en ter zitting heeft de man betoogd dat hij pas op 18 augustus 2017 in de woning is gaan wonen. Voor die tijd heeft hij elders een kamer moeten huren (productie 6 van de man). De vrouw heeft dit niet (voldoende) weersproken. In het licht van wat de man betoogd heeft over de toestand in de woning (het onderbrak vanwege de oorspronkelijke winkelbestemming onder andere aan sanitair, verwarming en een keuken en de woning mocht niet als winkelruimte verhuurd worden) heeft de vrouw niet toereikend onderbouwd dat de man de woning in die periode had kunnen bewonen of had kunnen verhuren als woning. In de periode van januari 2016 tot 18 augustus 2017 heeft de man de woning niet kunnen gebruiken en niet het uitsluitend genot van de woning gehad. Over die periode ontbreekt dus een grondslag voor een gebruikersvergoeding aan de vrouw. De man is gerechtigd om over die periode de helft van de eigenaarslasten bij de vrouw in rekening te brengen. De hypotheekrente bedroeg € 9.242,- (20 maanden x € 462,10, zie ook productie 6 van de man), waarvan de man de helft,
€ 4.621,-, kan verrekenen met de vrouw. De premie levensverzekering bedroeg € 2.700,- (20 maanden x € 135, zie ook productie 7 van de man) waarvan de man de helft,
€ 1.350,-kan verrekenen met de vrouw. Ook kan de man de erfpacht over 2016, een bedrag van € 139,- voor de helft, een bedrag van
€ 69,50, bij de vrouw in rekening brengen en een evenredig gedeelte van de erfpacht over 2017. De rechtbank begroot dit bedrag op een kwart van € 139,00, dat is afgerond
€ 35,-(zie voor de bedragen B8 van de man). De rechtbank heeft uit de overige overzichten van de man niet kunnen herleiden dat hij in genoemde periode nog andere eigenaarslasten heeft gehad, althans de man is hier onvoldoende concreet over geweest. In totaal heeft de man met betrekking tot de eigenaarslasten over januari 2016 tot 18 augustus 2017 dus een vordering van
€ 6.075,50op de vrouw.
4.26.
Vanaf 18 augustus 2017 is de man in de woning gaan wonen en is hij wel een gebruikersvergoeding verschuldigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet redelijk om uit te gaan van een gebruiksvergoeding op basis van een verhuurwaarde van
€ 1.500,- van de woning, nu de man onvoldoende betwist heeft gesteld dat de woning ook na 2016 in slechte staat was en onderhoud nodig had. Uit het taxatierapport van 9 september 2021 blijkt ook dat de woning toen nog steeds onderhoud nodig had. Weliswaar waren de eigenaarslasten laag, maar het woongenot van de woning was ook beperkt. Dat laat onverlet dat de rechtbank het met de vrouw eens is dat zij wel recht heeft op enige vergoeding voor het uitsluitend gebruik en genot van de woning. De rechtbank acht het in dit geval redelijk en billijk dat de gebruiksvergoeding gelijk wordt gesteld aan de helft van de vaste eigenaarslasten, vanaf het moment waarop de man de woning heeft betrokken, op 18 augustus 2017, tot het moment van verdeling. De eigenaarslasten omvatten de helft van de hypotheeklasten, premiebetaling, erfpacht, gemeentelijke heffingen en andere woonlasten zoals gas, water en licht. Alleen de hierna te bespreken onderhoudskosten van de woning worden niet weggestreept, nu de man een aanzienlijke mate van onderhoud heeft moeten verrichten om de woning weer in redelijke staat te krijgen. De gebruiksvergoeding en het aandeel van de vrouw in de vaste lasten worden tegen elkaar weggestreept vanaf 18 augustus 2018 tot aan de datum van de uiteindelijke verdeling.
kosten herstel lekkages
4.27.
De man heeft gesteld dat de woning in 2016 waterschade had en dat hij zelf lekkages heeft moeten repareren. De man stelt dat de kosten hiervan € 14.920,- bedragen. Ter onderbouwing overlegt de man in bijlage 13 bij de akte urenlijsten, waarin staat dat hij in 2017, 2018, 2019 en 2020 veel weekenden heeft gewerkt. Nog daargelaten dat deze urenlijsten tegenover de betwisting van de vrouw geen deugdelijke onderbouwing zijn dat er inderdaad lekkages zijn verholpen (en zo ja, wat er precies is gedaan ter herstel), heeft de man ook niet toegelicht op welke grondslag de vrouw verplicht is om aan de man een geldelijke vergoeding te betalen voor deze tijdsbesteding. Deze vordering van de man wordt dan ook gepasseerd.
renovatiekosten woning
4.28.
De man heeft ook gesteld dat hij in 2022 en 2023 renovatiewerkzaamheden heeft verricht in de woning. Hij heeft onder meer de serre verbouwd. Ter onderbouwing heeft de man bij zijn productie 8 verschillende bonnen overgelegd van aankopen van bouwmaterialen in bouwmarkten. De man heeft in zijn als productie 8 ingediende overzicht gesteld dat hij € 25.600,- aan onderhoudskosten heeft gehad (€ 19.200 in 2022, € 6.400,- in 2023). De man vordert de helft van de renovatiekosten van de vrouw.
4.29.
Uit de wet volgt dat de man bevoegd is om zelf gewoon onderhoud aan de gemeenschappelijke woning uit te voeren (artikel 3:170 lid 1 BW). Ook volgt uit de wet dat
de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht (artikel 3:172 BW). Het is op zichzelf niet in geschil dat dit betekent dat de man en de vrouw ieder voor de helft in de kosten van noodzakelijk onderhoud van de woning moeten bijdragen.
4.30.
Gelet op de slechte staat van de woning, zoals die blijkt uit het taxatierapport en de door de man ingebrachte foto’s (producties 12 en 13 van de man), staat in voldoende mate vast dat de man renovatiewerkzaamheden heeft moeten verrichten om achterstallig onderhoud weg te werken en de woning te renoveren. Ook heeft de man voldoende onderbouwd dat hij hiervoor uitgaven heeft gedaan. De vrouw heeft op zichzelf onbetwist aangevoerd dat de door de man overgelegde bonnen van uitgaven bij de bouwmarkt deels zien op roerende zaken die in het bezit kunnen blijven van de man, maar om welke zaken en om welk bedrag het (ongeveer) gaat, heeft de vrouw niet toegelicht. De vrouw is niet concreet op de overgelegde bonnen ingegaan. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat dan ook vast dat de man recht heeft op vergoeding van de helft van de door hem betaalde onderhoudskosten, maar niet alles (want een deel betreft inboedel van de man). De rechtbank acht, alles afwegende, als onvoldoende weersproken vaststaan dat de man € 20.000,- aan noodzakelijke onderhoudskosten heeft gemaakt. Hij kan de helft daarvan
(€ 10.000,-)in regres op de vrouw verhalen. Voor het overige wordt zijn vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
gemeenschappelijk schulden (posten B2 tot en met B10, genoemde in de akte van de man)
4.31.
De man heeft in zijn akte in randnummer 6 onder de posten B2 tot en met B10 een aantal schulden opgesomd. De man stelt dat dit gemeenschappelijke schulden zijn, die door hem na januari 2016 zijn afgelost. De man stelt dat hij ter zake een regresvordering heeft op de vrouw. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze vorderingen als volgt.
4.32.
De man draagt de stelplicht en de bewijslast van zijn vorderingen. De rechtbank heeft de man gelegenheid gegeven om bij akte te onderbouwen welke gemeenschappelijke schulden er allemaal zijn en ook aan te tonen dat hij die schulden heeft afgelost. Ten aanzien van de schulden B2 (huurschuld) en B3 (schuld deurwaarderkantoor van der Velde) blijkt uit de toelichting van de man dat het gaat om de huurachterstand van de [adres 2] en de gemeentelijke boete wegens illegale verhuur van de woning. Voldoende onderbouwd en niet (voldoende) betwist is dat dit gemeenschappelijke schulden zijn die door de man zijn afgelost. Hij heeft voor de helft van het afgeloste bedrag een regresvordering op de vrouw, dus voor respectievelijk
€ 3.237,50(B2) en
€ 2.707,50(B3).
4.33.
Ten aanzien van schulden B4 (GCN Mastering Credit) en B5 (Bos deurwaarders) heeft de man onvoldoende toegelicht waarop die schulden precies zien. Bij gebreke van een toelichting kan niet worden vastgesteld dat het hier gaat om de aflossing van een gemeenschappelijke schuld (en dus ook niet dat de man een regresvordering op de vrouw heeft).
4.34.
Uit de toelichting van de man blijkt dat schuld B8 (gemeente Den Haag) ziet op erfpachtbetalingen. Dit is onderdeel van de vaste eigenaarslasten die vanaf 18 augustus 2017 worden weggestreept tegen de aan de vrouw verschuldigde gebruiksvergoeding (zie r.o.4.26). Ten aanzien van schuld B6 en B7 (gemeentelijke belastingdienst) heeft de man onvoldoende duidelijk gemaakt waarop dit precies ziet. Voor zover het gaat om gebruikelijke gemeentelijke heffingen die samenhangen met (het gebruik van) de woning, geldt dat dit eveneens vaste eigenaarslasten zijn die wegvallen tegen de gebruiksvergoeding. Datzelfde geldt voor de regionale belastingen (B10).
4.35.
Ten aanzien van de belastingschulden (B9) heeft de man voldoende onderbouwd dat het gaat om belastingschulden uit de huwelijkse periode (zie ook de akte in het geding brengen nadere stukken van de man, productie 10 met toelichting in randnummer 1). Namens de vrouw is ter zitting gesteld dat het grootste deel van de schulden wel in de gemeenschap valt, alleen het bedrag van € 589,- aan zorgtoeslag uit 2016 niet. De man heeft voldoende onderbouwd dat hij alle belastingschulden heeft afgelost. De man heeft voor de helft van dit bedrag (dus voor
€ 2.634,-) een regresvordering op de vrouw.
terugbetaling lening
4.36.
De man heeft gesteld dat hij een bedrag van € 16.835,- aan de vrouw heeft geleend, ten behoeve van een huis in Marokko. De man stelt dat hij in 2021 en 2022 € 12.500,- (€ 8.000,- + € 4.500,-) contant aan de vrouw heeft verstrekt. Het resterende bedrag heeft de man overgeboekt op de bankrekening van de vrouw (€ 903,- in 2021) en de (klein) kinderen (€ 3.350,- in 2021 en 2022). Dit heeft hij op verzoek van de vrouw gedaan, aldus de man. De vrouw betwist dat sprake is van een lening. In haar conclusie van antwoord in reconventie heeft zij geantwoord dat zij vermoedt dat het gaat om giften. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat partijen in 2021 en 2022 in alimentatieprocedures verwikkeld waren en dat de man waarschijnlijk als alimentatie geld naar de dochters heeft overgemaakt. De vrouw betwist dat zij geld van de man heeft gekregen.
4.37.
De man heeft tegenover de betwisting van de vrouw niet kunnen onderbouwen dat hij € 12.500,- aan contant geld aan haar heeft verstrekt. Evenmin heeft de man onderbouwd dat de aan de kinderen betaalde bedragen verband hielden met een lening aan de vrouw. Voor dat deel wordt zijn vordering afgewezen. Wel is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft kunnen uitleggen waarvoor het op haar rekening overgeboekte bedrag van € 903,- diende. Voor dat deel neemt de rechtbank wel als onvoldoende weersproken aan dat dit bedrag ter leen is verstrekt door de man en dat de man een opeisbare vordering heeft tot terugbetaling van dit bedrag van
€ 903,-.
samenvattend t.a.v. de vorderingen van de man
4.38.
Samenvattend komt de rechtbank tot het oordeel dat de man op grond van regres en op grond van lening een totale vordering van
€ 25.557,50op de vrouw heeft (zie r.o.4.25, 4.30, 4.32, 4.35 en 4.37). De man kan dit bedrag verrekenen met het bedrag dat hij aan de vrouw wegens overbedeling moet betalen (als hij de woning overneemt); als de woning wordt verkocht wordt deze vordering voldaan vanuit het aandeel dat de vrouw ontvangt uit de overwaarde van de woning.
4.39.
Ter zitting is verder ter sprake gekomen dat er mogelijk nog andere openstaande schulden zijn uit de huwelijkse periode. Die heeft de rechtbank niet kunnen meenemen in de beoordeling.
reële executie (artikel 3:300 BW)
4.40.
Voor zover overname door de man (met uitkoop van de vrouw financieel) niet mogelijk blijkt en de woning aan een derde moet worden verkocht, dan zal de rechtbank – zoals door de vrouw is gevorderd – aan het verkoop - en leveringstraject een veroordeling op grond van 3:300 BW verbinden, voor het geval de man daaraan niet meewerkt.
proceskosten
4.41.
Omdat partijen ex-echtelieden zijn en er allebei belang bij hebben dat de woning wordt verdeeld, worden de proceskosten gecompenseerd, wat inhoudt dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing (in conventie en in reconventie)

De rechtbank
taxatie woning
5.1.
de vrouw stelt binnen één week na de datum van dit vonnis aan de man drie verschillende makelaars(kantoren) voor om de woning te taxeren. Uit deze drie makelaars(kantoren) kiest de man er één uit (hierna te noemen: ‘de makelaar’), binnen een week nadat het voorstel is gedaan. De vrouw is aan die keus gebonden. Als de vrouw niet binnen één week na dit vonnis drie makelaars heeft voorgesteld, dan heeft de man de vrije keus vanaf de achtste dag na de datum van dit vonnis om zelf een makelaar te kiezen. Ook dan is de vrouw aan die keus gebonden;
5.2.
binnen één week nadat de makelaar is gekozen, geven partijen gezamenlijk opdracht aan de makelaar om de woning te taxeren. De taxatie moet binnen vier weken na verstrekking van de opdracht plaatsvinden. De taxatiedatum geldt als de datum van de verdeling. De taxatie is bindend tussen partijen. Beide partijen mogen aanwezig zijn bij de opname die de makelaar uitvoert om tot taxatie van de woning te komen. De man betaalt de kosten van de taxatie en mag de helft daarvan verrekenen met de aan de vrouw uit te keren bedragen;
primair: toebedeling aan de man
5.3.
de woning wordt toebedeeld aan de man, onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen drie maanden na de datum van het taxatierapport aan de vrouw aantoont dat hij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning en de kapitaalverzekering te verkrijgen en (ii) de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
5.4.
indien aan de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden
welwordt voldaan, zal de vrouw zo spoedig mogelijk, maar in elk geval uiterlijk binnen een maand na het moment waarop de man aantoont dat hij de benodigde financiering kan verkrijgen, bij een door de man aan te wijzen notaris(kantoor) haar aandeel in de woning leveren aan de man. Ook de kapitaalverzekering wordt dan toebedeeld aan de man. De vrouw verkrijgt hierdoor een vordering wegens overbedeling op de man. Deze vordering is gelijk aan de helft van de overwaarde (de waarde van de woning, verminderd met de hypotheekschuld en vermeerderd met waarde van de kapitaalverzekering, alles op de taxatiedatum). Hiermee kan de man zijn vordering van € 25.557,50 (plus de helft van de taxatiekosten)
verrekenen. Het saldo na verrekening is het bedrag dat de man op het moment van levering wegens overbedeling moet betalen aan de vrouw. De man en de vrouw moeten elk de helft van de kosten van de notaris betalen;
subsidiair: verkoop van de woning aan een derde
5.5.
indien
nietaan de in 5.3 onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. Om dat te realiseren zullen partijen gezamenlijk binnen twee weken nadat blijkt dat de man de benodigde financiering niet kan krijgen, een verkoopopdracht verstrekken aan de makelaar. Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraag- en laatprijs van de woning bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten;
5.6.
partijen moeten de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder (maar niet beperkt tot) het opruimen van de woning voor het maken van foto’s en het laten bezichtigen van de woning door potentiële kopers.
5.7.
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit gelijk aan of hoger is dan de door de makelaar bindend vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van de makelaar de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd. En zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum bij de notaris de leveringsakte of al eerder een volmacht voor de levering. De levering zal minimaal drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen;
5.8.
partijen betalen ieder de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten voor de verkoop en levering van de woning;
5.9.
partijen zullen de hypothecaire geldlening aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning (en de opbrengst uit de kapitaalverzekering) op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd. Ieder van partijen krijgt de helft van de overwaarde. De man heeft een vordering van € 25.557,50 plus de helft van de taxatiekosten op de vrouw. Deze vordering zal bij de notaris aan de man worden voldaan, vanuit de helft van de overwaarde die aan de vrouw toekomt. Het restant (helft van de overwaarde - € 25.557,50 en helft van de taxatiekosten) wordt dan uitbetaald aan de vrouw;
5.10.
wanneer de man niet binnen de hiervoor genoemde termijnen zijn medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning aan een derde, treedt dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats van het deel van de opdracht aan de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit blijkt dat de man opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper;
5.11.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
5.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.13.
wijst het meer of anders gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024. [2]

Voetnoten

1.zie Hoge Raad 7 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1697
2.type: 2431