ECLI:NL:RBDHA:2024:1739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL23.22195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en beslistermijnen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een eiser die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De eiser, van Russische nationaliteit, had op 15 december 2022 zijn aanvraag ingediend. Op 26 juni 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de eiser in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De eiser heeft vervolgens op 2 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft in overweging genomen dat partijen geen zitting hebben aangevraagd en het onderzoek daarom heeft gesloten. De rechtbank heeft vervolgens de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) besproken. De rechtbank concludeert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de staatssecretaris op 15 juni 2023 eindigde, maar dat deze termijn met negen maanden was verlengd op basis van het WBV 2022/22. Dit betekent dat de ingebrekestelling van de eiser op 27 juni 2023 prematuur was, omdat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken.

Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22195

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

Geboren op [geboortedatum]
van Russische nationaliteit
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Eiser heeft op 15 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 26 juni 2023, door de staatssecretaris ontvangen op 27 juni 2023, heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 2 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 15 december 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 15 juni 2023 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 27 juni 2023 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7. Het beroep is, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.