ECLI:NL:RBDHA:2024:17487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank benadrukt dat vrijheidsbeneming, waaronder bewaring, restrictief moet worden uitgelegd, omdat het gaat om uitzonderingen op het grondrecht op vrijheid en veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de maatregel van bewaring altijd specifiek moet zijn voor de situatie van de vreemdeling. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en voldoende zijn gemotiveerd. Eiser heeft niet meegewerkt, heeft meerdere aliassen gebruikt en wisselende verklaringen afgelegd over zijn bereidheid om mee te werken aan zijn uitzetting naar Algerije. De rechtbank concludeert dat de motivering van de maatregel van bewaring voldoende is toegespitst op de situatie van eiser en dat er zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast, gezien de eerdere gedragingen van eiser. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring ambtshalve getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

gemachtigde: mr. F.A. Broersma,
en
de Minister van Asiel en Migratie. [1]
gemachtigde: drs. B.H. Wezeman.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat situaties waarin vrijheidsbeneming, waaronder bewaring, is toegestaan restrictief moeten worden uitgelegd, aangezien het om uitzonderingen op het grondrecht op vrijheid en veiligheid gaat. [2] Anders dan uit de rechtspraak van de Afdeling kan worden afgeleid, [3] betekent dit dat de motivering van de maatregel van bewaring altijd zal moeten zijn toegespitst op de situatie van de vreemdeling. Dit betekent dus ook dat de enkele feitelijke vaststelling van een zware grond – per definitie – niet kan volstaan om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, omdat daarmee het risico wordt gelopen dat een vreemdeling op basis van algemene overwegingen, die niet op de betrokkene zijn toegespitst, in bewaring wordt gesteld, hetgeen afbreuk zou doen aan restrictieve uitleg die moet worden gegeven aan de situaties waarin de vreemdeling kan worden vastgezet.
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het in de gronden van de maatregel van bewaring gaat om zaken uit het verleden die je nu niet meer kunt tegenwerpen. Eiser heeft uiteindelijk wel zijn naam en geboortedatum gegeven en wil nu wel meewerken. Gemachtigde stelt dat niet duidelijk is of eiser wel op de hoogte was van het terugkeerbesluit.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden zijn feitelijk juist en uitgebreid gemotiveerd. Uit deze motivering blijkt dat eiser niet meewerkt, gebruik heeft gemaakt van meerdere aliassen en wisselende verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot zijn bereidheid om mee te werken aan uitzetting naar Algerije. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij het terugkeerbesluit van 29 april 2024 in de PI te Ter Apel heeft ontvangen. Dat hij niet op de hoogte zou zijn van het terugkeerbesluit volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank is van oordeel dat de motivering in de maatregel van bewaring, gelet op het voorgaande, voldoende is toegespitst op de situatie van eiser om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij vanuit strafrecht een termijn van 28 dagen had kunnen krijgen om te vertrekken. De minister had dan ook kunnen volstaan met een lichter middel.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De minister heeft hierbij terecht betrokken dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en twee keer niet is verschenen op het aanmeldgehoor. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat reeds hierom een meldplicht niet is geïndiceerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 [4] en 15 juli 2024 [5] , waarin de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen en voor ongedocumenteerde vreemdelingen naar Algerije niet ontbreekt.
Bij brief van 16 oktober 2024 heeft de minister laten weten dat de ambassade van Algerije in augustus 2024 heeft aangegeven dat een presentatie in persoon nog alleen nodig is voor vreemdelingen waarvan de identiteit/nationaliteit reeds is vastgesteld door de autoriteiten in Algiers en voor zaken waarbij de laissez passer (lp) aanvragen die opgestuurd zijn, ondersteund zijn met identiteitsdocumenten (kopie) paspoort of identiteitskaart. Dit houdt volgens de minister in dat alle aanvragen om afgifte van een laissez passer na indiening bij de ambassade meteen in onderzoek worden genomen.
Verder heeft de minister laten weten dat ten aanzien van Algerije in de periode 1 januari 2024 tot en met 31 augustus 2024 de volgende cijfers bekend zijn:
Aantal ingediende lp-aanvragen: 428
Aantal gepresenteerde vreemdelingen: 95 (in persoon en schriftelijk)
Aantal presentaties: 188 (gepresenteerd + niet gepresenteerd)
Aantal nationaliteitsbevestigingen: 255
Aantal verkregen lp's: 50
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Algerije in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. Daarbij is ook van belang dat niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten voor eiser geen lp zullen afgeven.
9. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Conclusie van Advocaat-Generaal A Rantos bij het HvJ EU van 5 september 2024, ECLI:ECLI:EU:C:2024:703, overweging 40.
3.O.a. ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.