ECLI:NL:RBDHA:2024:17488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was eerder al getoetst door de rechtbank in uitspraken van 29 april 2024 en 22 juli 2024. De minister heeft de maatregel op 10 oktober 2024 opgeheven, waarna eiser beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 15 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring tot 16 juli 2024 rechtmatig was, en heeft vervolgens beoordeeld of de maatregel van bewaring tussen 16 juli 2024 en 10 oktober 2024 rechtmatig was. Eiser betoogde dat de voortgangsrapportage gebrekkig was en dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld bij de uitzetting naar Algerije. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, o.a. omdat de minister voldoende actie had ondernomen en de rapportage voldoende informatie bevatte.

De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, mede omdat eiser wisselend had verklaard over zijn bereidheid om vrijwillig terug te keren naar Algerije. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K.E.J. Dohmen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

De minister heeft op 11 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring en het voortduren van deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraken van 29 april 2024 [1] en 22 juli 2024. [2]
De minister heeft de maatregel met ingang van 10 oktober 2024 opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van opheffing daarvan beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
1.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (16 juli 2024) en tot het moment van opheffing (op 10 oktober 2024) rechtmatig is.
Is de voortgangsrapportage gebrekkig?
2. Eiser betoogt dat de voortgangsrapportage gebrekkig is. Daartoe voert hij aan dat in de voortgangsrapportage niets wordt vermeld over het traject van vrijwillige terugkeer in samenwerking met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Hierdoor was eisers advocaat onvoldoende op de hoogte van dit proces. Daarnaast bevat de rapportage een algemene passage en kennelijk ook nog - zoals de gemachtigde van de minister heeft toegelicht - een onjuistheid en wordt vermeld dat een vlucht vanwege een administratieve fout is geannuleerd.
2.1.
De stelling van eiser dat de voortgangsrapportage gebrekkig is, omdat het geen informatie bevat over het traject dat eiser was ingegaan met de IOM om vrijwillig naar Algerije terug te keren, deelt de rechtbank niet. De minister heeft op zitting toegelicht dat het traject van vrijwillige terugkeer losstaat van het traject van gedwongen terugkeer en dat het traject van gedwongen terugkeer ook blijft doorlopen nadat eiser zich heeft aangemeld voor vrijwillige terugkeer. Verder heeft de minister toegelicht dat hij - afgezien van de aanmelding van eiser bij de IOM - niet betrokken is bij het traject van vrijwillig terugkeer. De afspraken die eiser in dit traject met de IOM maakt, zijn tussen hem en de IOM.
Ook de stelling van eiser dat de algemene passage de rapportage gebrekkig maakt, deelt de rechtbank niet. De algemene passage bevat, zoals de minister tijdens de zitting heeft toegelicht, een algemene uitleg voor vertraging, welke niet effectief is in eisers zaak, omdat in eisers traject voortvarend is gehandeld.
De onjuistheid in de algemene passage onder het kopje 13, waar de minister op heeft gewezen, maakt de rapportage evenmin gebrekkig. De betreffende zin in de voortgangsrapportage luidt als volgt: ‘In casu is de note verbale met de juiste persoonsgegevens nog niet in ISTV verwerkt. Derhalve kan de vlucht nog niet worden aangevraagd.’ Zoals uit de stukken blijkt, is er al vóór 30 september 2024 een vlucht aangevraagd voor eiser, zodat deze zin als kennelijk onjuist moet worden gezien. Ook de vermelding van ‘administratieve fouten’ voor de annulering van een vlucht, maakt de rapportage niet gebrekkig. De minister heeft toegelicht dat de vlucht is geannuleerd omdat er geen escorts beschikbaar waren voor gedwongen terugkeer met de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Het niet vermelden van deze toelichting, laat onverlet dat de rapportage voldoende informatie bevat om te kunnen beoordelen of de minister voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat de rapportage met slechts één kennelijke onjuistheid niet als gebrekkig kan worden aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister onvoldoende voortvarend gehandeld?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting naar Algerije. De Algerijnse vertegenwoordiging heeft namelijk al op 2 augustus 2024 de identiteit en nationaliteit van eiser vastgesteld. Het feit dat de minister in de periode van 2 tot en met 7 augustus 2024 een groot aantal antwoorden op lp-aanvragen heeft ontvangen van de Algerijnse autoriteiten, waarvan de verwerking veel tijd en inspanning kost, vormt geen rechtvaardiging voor de vertraging bij de uitzetting van eiser. Ook dat de minister op 20 september 2024 de vlucht van 11 oktober 2024 heeft moeten annuleren vanwege administratieve fouten komt voor rekening van de minister en is geen rechtvaardiging voor de vertraging bij de uitzetting van eiser.
3.1.
Uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 2 augustus 2024 de identiteit en nationaliteit van eiser zijn bevestigd door de Algerijnse autoriteiten. Wel wordt de opmerking gemaakt dat de Algerijnse diplomatieke vertegenwoordiger eiser nog in persoon wil zien voordat mogelijk wordt overgegaan tot afgifte van een lp. Op 8 augustus 2024 is in een vertrekgesprek met eiser de presentatie besproken en op 12 september 2024 is eiser gepresenteerd aan de Algerijnse diplomatieke vertegenwoordiger. De minister heeft vervolgens op 19 september 2024 voor eiser de vlucht van 11 oktober 2024 naar Algerije geboekt, met een overstap op Brussel. Daarnaast zijn op 5 en 30 september 2024 nog vetrekgesprekken met eiser gevoerd. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Dat de minister op 20 september 2024 de vlucht van 11 oktober 2024 heeft moeten annuleren maakt niet dat hij onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Op zitting heeft de minister toegelicht dat hij de vlucht van 11 oktober 2024 niet om administratieve fouten heeft moeten annuleren, maar vanwege het ontbreken van beschikbare escorts van de Koninklijke Marechaussee (KMar). De rechtbank ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Bovendien heeft de minister diezelfde dag, op 20 september 2024, een nieuwe vlucht voor eiser kunnen boeken met als vertrekdatum 14 oktober 2024.
De stelling van eiser dat de verwerking van een grote hoeveelheid antwoorden van de Algerijnse autoriteiten geen rechtvaardiging vormt voor de vertraging in zijn uitzetting, treft geen doel. Uit de hierboven genoemde informatie blijkt namelijk dat de minister wél snel actie heeft ondernomen nadat op 2 augustus 2024 de identiteit en nationaliteit van eiser waren bevestigd. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de belangenafweging in het voordeel van eiser moeten uitvallen?
4. Eiser betoogt dat de belangenafweging, die na zes maanden inbewaringstelling moet worden gemaakt, in te algemene termen is verwoord en in zijn voordeel had moeten uitvallen. Eiser was namelijk bezig om met hulp van de IOM vrijwillig terug te keren naar Algerije. Daarnaast heeft eiser meegewerkt aan vertrekgesprekken en zijn presentatie bij de Algerijnse autoriteiten.
4.1.
Het enkele feit dat er in de belangenafweging algemene omstandigheden worden vermeld waarbinnen de uitzetting van eiser zich afspeelt maakt niet dat de belangenafweging te algemeen is verwoord. Daar komt bij dat in de belangenafweging wel degelijk individuele informatie over eiser wordt vermeld. Zo wordt over eiser het volgende gemeld:

30-09-2024 Het voornemen bestaat om de bewaringsduur van betrokkene voort te zetten. Betrokkene verblijft sinds 11 april 2024 onder artikel 59 lid 1a in bewaring. Bij een aan te leveren. Er is een lp aanvraag Algerije opgestart. Betrokkene is op 12 september 024 gepresenteerd bij de vertegenwoordiging van Algerije. Op 2 augustus zijn de nationaliteit en identiteit van betrokkene vastgesteld. Tevens is er toegezegd dat er een LP zal worden afgegeven ten behoeve van de uitzetting van betrokkene naar Algerije. De DT&V is op dit moment in afwachting van de vluchtgegevens. Dit maakt het aannemelijk dat uw uitzetting naar Algerije binnen korte tijd kan plaatsvinden. De belangenafweging is derhalve in het nadeel van betrokkene uitgevallen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser wisselend heeft verklaard over het meewerken aan vrijwillige terugkeer naar Algerije. Uit het vertrekgesprek van 13 juni 2024 blijkt dat eiser niet gaat meewerken aan zijn terugkeer naar Algerije en uit het vertrekgesprek van 15 juli 2024 blijkt hetzelfde en geeft eiser ook aan tot zijn dood in Nederland te blijven. Hoewel in het verslag van het vertrekgesprek van 30 september 2024 staat aangegeven dat eiser tijdens de presentatie van 12 september 2024 bij de Algerijnse autoriteiten heeft aangegeven met hulp van de IOM vrijwillig naar Algerije te willen terugkeren, staat in datzelfde verslag dat eiser aan het einde van het vertrekgesprek aangeeft niet mee te werken aan vrijwillige terugkeer naar Algerije met de IOM. Eiser heeft dus wisselend verklaard over zijn bereidheid om vrijwillig terug te keren naar Algerije, waardoor de minister dit eiser heeft mogen tegenwerpen in de belangenafweging. Het enkele feit dat eiser heeft meegewerkt aan vertrekgesprekken en de presentatie van 12 september 2024 bij de Algerijnse autoriteiten maakt niet dat de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten uitvallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 29 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6469.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 22 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5658.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.