ECLI:NL:RBDHA:2024:17491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en motivering van bewaring in asielzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank benadrukt dat vrijheidsbeneming, waaronder bewaring, restrictief moet worden uitgelegd, aangezien het om uitzonderingen op het grondrecht op vrijheid en veiligheid gaat. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de maatregel van bewaring niet voldoende is toegespitst op de specifieke situatie van de vreemdeling, eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het feit dat eiser niet wilde meewerken aan zijn uitzetting ook betekent dat hij zich zal onttrekken aan zijn asielprocedure. Eiser had op 3 oktober 2024 een aanvraag voor een asielvergunning ingediend, waardoor de grondslag voor de maatregel van bewaring niet meer aan de orde was.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en beveelt de onmiddellijke opheffing ervan. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1600,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 16 dagen. De rechtbank kent ook proceskosten toe aan eiser, vastgesteld op € 1750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39529

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

gemachtigde: mr. H. Palanciyan,
en
de Minister van Asiel en Migratie. [1]
gemachtigde: drs. B.H. Wezeman.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Kupelian, waarnemer van zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat situaties waarin vrijheidsbeneming, waaronder bewaring, is toegestaan restrictief moeten worden uitgelegd, aangezien het om uitzonderingen op het grondrecht op vrijheid en veiligheid gaat. [2] Anders dan uit de rechtspraak van de Afdeling kan worden afgeleid, [3] betekent dit dat de motivering van de maatregel van bewaring altijd zal moeten zijn toegespitst op de situatie van de vreemdeling. Dit betekent dus ook dat de enkele feitelijke vaststelling van een zware grond – per definitie – niet kan volstaan om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, omdat daarmee het risico wordt gelopen dat een vreemdeling op basis van algemene overwegingen, die niet op de betrokkene zijn toegespitst, in bewaring wordt gesteld, hetgeen afbreuk zou doen aan restrictieve uitleg die moet worden gegeven aan de situaties waarin de vreemdeling kan worden vastgezet.
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
4. De rechtbank is van oordeel dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering in de maatregel van bewaring onvoldoende toegespitst op de concrete situatie van eiser.
De minister zal, als hij eiser in bewaring wil stellen, elke keer opnieuw moeten voldoen aan alle vereisten die gelden voor de nieuw op te leggen bewaringsmaatregel en daarbij elke keer opnieuw weer alle procedurele waarborgen en zorgvuldigheidsnormen in acht moet nemen, dus ook het motiveringsvereiste. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het feit dat eiser niet wilde meewerken aan zijn uitzetting ook betekent dat hij zich zal onttrekken aan zijn asielprocedure. Meerdere malen wordt gewezen op (het ontbreken van het medewerken aan) de uitzetting of terugkeer. Gelet op de grondslag van de maatregel zijn die onderdelen van de motivering irrelevant ter onderbouwing van de tegengeworpen gronden. Eiser heeft immers op 3 oktober 2024 een aanvraag voor een asielvergunning ingediend en zicht op uitzetting of terugkeer is in dat kader ten tijde van het opleggen van de bewaringsmaatregel niet aan de orde.
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat eiser zijn asielverzoek, na ontvangst van de vluchtgegevens, louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen. Te meer nu eiser een uitgebreid asielrelaas heeft gedaan in het nader gehoor op 16 oktober 2024 en kennelijk dus wel ergens voor stelt te vrezen. Het beroep is daarom gegrond. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen nadere bespreking.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. In dit geval is de bewaring inmiddels opgeheven in verband met de uitzetting van eiser. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 16 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1600,-.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1600,- te betalen door de griffie en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Conclusie van Advocaat-Generaal A Rantos bij het HvJ EU van 5 september 2024, ECLI:ECLI:EU:C:2024:703, overweging 40.
3.O.a. ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.