In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 oktober 2024, wordt de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling getoetst. De rechtbank benadrukt dat situaties waarin vrijheidsbeneming is toegestaan restrictief moeten worden uitgelegd, aangezien dit uitzonderingen zijn op het grondrecht op vrijheid en veiligheid. De rechtbank stelt dat de motivering van de maatregel altijd specifiek moet zijn voor de situatie van de vreemdeling en dat algemene overwegingen niet voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.
De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 10 oktober 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft op 17 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De minister heeft de maatregel gemotiveerd door te stellen dat er een significant risico op onderduiken bestaat, vooral omdat de eiser heeft aangegeven niet naar Duitsland terug te willen gaan.
De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn en dat de minister voldoende heeft toegelicht waarom de maatregel noodzakelijk is. De rechtbank volgt de minister in zijn oordeel dat er geen lichter middel kan worden toegepast en dat er een significant risico bestaat dat de eiser zal onderduiken. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.