ECLI:NL:RBDHA:2024:17497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een niet-begeleide minderjarige in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres, een niet-begeleide minderjarige, tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 16 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres, op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft aangevoerd dat haar moeder en zus geen wettig verblijf meer hebben in Duitsland en dat een overdracht aan Duitsland niet in haar belang zou zijn. De rechtbank concludeert echter dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland zijn verantwoordelijkheid heeft erkend door het claimverzoek te accepteren.

Eiseres heeft ook betoogd dat het belang van het kind in de weg staat aan een overdracht aan Duitsland, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet heeft kunnen onderbouwen wat haar belang is bij de verantwoordelijkheid van Nederland voor haar asielaanvraag. De rechtbank wijst erop dat Nederland erop mag vertrouwen dat Duitsland zijn verplichtingen nakomt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Weteling),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Is Duitsland de verantwoordelijke lidstaat?
5. Eiseres is een niet begeleide minderjarige. Volgens eiseres is niet Duitsland, maar Nederland de verantwoordelijke lidstaat voor haar asielaanvraag. Eiseres heeft in de gehoren verklaard dat zij niet terug wil naar Duitsland, omdat zij niet bij haar moeder kan wonen. Haar zus is uit huis geplaatst vanwege mishandeling door haar moeder en eiseres verklaart dat haar moeder ook agressief is naar haar. Eiseres voert zowel aan dat haar moeder niet langer beschikt over wettig verblijf in Duitsland als dat het niet in haar belang is om aan Duitsland overgedragen te worden. Eiseres heeft een Duitse rechterlijke uitspraak overgelegd waarin het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag van de moeder van eiseres voor een verblijfsvergunning ongegrond is verklaard. Deze uitspraak is van 22 april 2024. De asielaanvraag in Nederland is gedaan op 14 december 2024, het claimverzoek aan Duitsland is verstuurd op 7 maart 2024 en het verzoek is geaccepteerd op grond van artikel 8, eerste lid, van de Dublinverordening op 8 mei 2024.
Wettig verblijf moeder
5.1.
Eiseres stelt dat een overdracht aan Duitsland zou niet door kunnen gaan. Uit de uitspraak van de Duitse rechter blijkt dat de asielaanvraag van eiseres, haar moeder en haar zus is afgewezen. Daarnaast is uit contact met de Duitse advocate van de moeder van eiseres gebleken dat er geen hoger beroep is ingesteld. Dit betekent dat de moeder van eiseres, de zus van eiseres en eiseres zelf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Duitsland en moeten terugkeren naar Eritrea. De minister heeft onterecht beoordeeld dat het niet uitmaakt of de moeder van eiseres rechtmatig verblijf heeft in Duitsland, omdat Duitsland het claimverzoek heeft geaccepteerd. De wettelijke basis van het claimakkoord is namelijk het feit dat de moeder van eiseres zich wettelijk bevindt in de verantwoordelijke lidstaat. [3] Omdat de moeder van eiseres zich niet langer wettelijk ophoudt in Duitsland is de claim op een onjuiste grondslag gebaseerd.
5.1.1.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is voor de asielaanvraag van eiseres. Daarbij heeft de minister terecht gesteld dat het uitgangspunt is dat Duitsland zijn verantwoordelijkheid heeft erkend door het claimverzoek te accepteren. Zoals eiseres heeft betoogd, is voor de verantwoordelijkheid op grond van artikel 8, eerste lid, van de Dublinverordening vereist dat het gezinslid zich wettig ophoudt in het land dat verantwoordelijk zou zijn. Duitsland heeft op 8 mei 2024 het claimverzoek geaccepteerd. Dit is na de Duitse rechterlijke uitspraak die volgens eiseres een aanwijzing is dat het wettig verblijf van haar moeder in Duitsland is geëindigd. Middels het claimakkoord op grond van artikel 8, eerste lid, van de Dublinverordening heeft Duitsland te kennen gegeven dat eiseres nog wettig verblijf heeft in Duitsland. De rest van het betoog van eiseres leidt niet tot het oordeel dat er van dit gegeven afgeweken moet worden. Het betoog van eiseres dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzende uitspraak van de Duitse rechtbank is niet onderbouwd. Volgens eiseres heeft de gemachtigde van haar moeder laten weten geen hoger beroep in te stellen. Hiervan is geen onderbouwing overgelegd. Bovendien is op de zitting gebleken dat eiseres twee weken geleden contact heeft gehad met haar moeder en dagelijks met haar zus en op dat moment verbleven zij nog in Duitsland. Er is ook geen andere onderbouwing gegeven op grond waarvan de rechtbank aan moet nemen dat de moeder van eiseres zich niet langer wettig ophoudt in Duitsland.
Belang van het kind
5.2.
Eiseres voert aan dat het belang van het kind in de weg staat aan een overdracht aan Duitsland. Uit de Dublinverordening blijkt dat het uitgangspunt dat een kind herenigd dient te worden met een ouder die zich in een andere lidstaat wettig ophoudt, alleen geldt als dit in het belang van het kind is. [4] In het geval van eiseres is Nederland de lidstaat waar zij een asielaanvraag heeft ingediend en is het in haar belang dat Nederland de verantwoordelijke lidstaat is. Eiseres verwijst naar een uitspraak van het Hof van Justitie waarin is geoordeeld dat de verantwoordelijke lidstaat eerst het belang van het kind in kader moet brengen. Daarna kan pas de asielaanvraag van een alleenreizende minderjarige vreemdeling worden beoordeeld. [5] Dit betekent dat eerst had moeten worden vastgesteld wat het belang van eiseres is voordat op haar asielaanvraag beslist kon worden. Dit betekent ook dat de stelling van de minister dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat een overdracht aan Duitsland niet in haar belang is, onjuist is. Dat het in kader brengen van het belang van eiseres niet is gebeurd, blijkt uit het feit dat de minister op 7 maart 2024 aan Duitsland het claimverzoek heeft verzonden – omdat het feit dat haar moeder daar verblijft in belang van eiseres is – en pas op 12 maart 2024 eiseres hierover is gehoord. Dat niet het persoonlijke belang van eiseres in kaart is gebracht blijkt ook uit het feit dat de minister uitgaat van de aanname dat het in principe altijd in het belang van het kind is dat het bij de ouder verblijft. Dat het verblijf bij haar moeder niet in het belang is van eiseres komt doordat eiseres door haar moeder mishandeld is en niet bij haar wil wonen. Bovendien is de zus van eiseres al vanwege mishandeling uit huis geplaatst. Als de Duitse autoriteiten hebben beoordeeld dat het in het belang van de zus van eiseres is om niet bij haar moeder te verblijven, is het logisch dat dit ook voor eiseres zelf geldt. Dit is nog belangrijker in het licht van de overbelasting, psychische problemen en PTSS waar eiseres last van heeft. Daarnaast is het gezin in Duitsland uitgeprocedeerd. Dit betekent dat zij uitzetbaar zijn en wellicht nu al of snel uit Duitsland zullen worden gezet. Ook is de stelling van de minister dat NIDOS heeft aangegeven dat zij de wens hebben dat eiseres herenigd wordt met haar moeder niet onderbouwd. Er zijn geen stukken overgelegd waar dit uit zou blijken. Ten slotte verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank onderstreept dat het lastig is om het belang van het kind vast te stellen. [6] Dit onderstreept nogmaals de noodzaak van het doen van degelijk onderzoek naar het belang van het kind.
5.2.1.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het belang van het kind niet in de weg staat aan een overdracht aan Duitsland. Hoewel de rechtbank het eens is met eiseres dat een kind niet altijd belang heeft bij het verblijf bij een ouder, oordeelt de rechtbank dat eiseres niet heeft kunnen onderbouwen wat haar belang is bij de verantwoordelijkheid van Nederland voor haar asielaanvraag. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag Nederland erop vertrouwen dat Duitsland zich aan zijn Europeesrechtelijke verplichtingen houdt. Dit betekent dat Duitsland de maatregelen in acht zal nemen die nodig zijn mocht de thuissituatie van eiseres onhoudbaar zijn. Dit geldt ook voor de psychische problemen die eiseres stelt te hebben. De minister mag van eiseres verlangen dat zij hiervan melding maakt bij de Duitse autoriteiten. Nederland mag er namelijk op vertrouwen dat Duitsland de nodige faciliteiten beschikbaar stelt die eiseres nodig heeft. Eiseres heeft niet gesteld of onderbouwd dat dergelijke voorzieningen in Duitsland niet voor haar beschikbaar zijn. De verwijzing naar de uitspraak van het Hof leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres betoogt terecht dat het belang van het kind een groot gewicht toegekend dient te worden bij de besluitvorming van de minister en dat het belang eerst vastgesteld moet worden voordat de besluitvorming plaats kan vinden. De rechtbank is het echter niet met eiseres eens dat de minister in strijd met het arrest heeft gehandeld. De minister heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat onduidelijk is welke belangen van eiseres tot de conclusie zouden moeten leiden dat Nederland het aangewezen land is voor de asielaanvraag van eiseres.
Is een overdracht in strijd met het verbod op indirect refoulement?
6. Eiseres voert aan dat een overdracht aan Duitsland niet door kan gaan, omdat die in strijd is met het verbod op indirect refoulement. In Nederland wordt in de praktijk asiel verleend aan Eritreeërs die Eritrea hebben verlaten en van wie de identiteit, nationaliteit en herkomst wordt geloofd. Bovendien volgt uit het Nederlandse beleid dat Eritreeërs asiel op grond van artikel 29, eerste lid onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 krijgen wanneer zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij het militaire onderdeel van de nationale dienstplicht moeten vervullen bij terugkeer. [7] Daarnaast vindt er geen gedwongen terugkeer naar Eritrea plaats.
6.1.
Het betoog slaagt niet. De rechtbank zal de beroepsgrond niet inhoudelijk behandelen, omdat het Hof van Justitie in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat, niet mag onderzoeken of er door een verschil in beschermingsbeleid een risico op indirect refoulement bestaat bij overdracht aan die lidstaat. [8]
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiseres voert aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Hetgeen zij heeft aangevoerd in het kader van de andere beroepsgronden is genoeg aanleiding om te spreken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat een overdracht niet door kan gaan. Bovendien blijkt uit het feit dat eiseres in Duitsland niet is gehoord en terugzending naar Eritrea dreigt dat Duitsland zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt. Daarnaast heeft eiseres psychische problemen en blijkt uit de Duitse rechterlijke uitspraak dat er PTSS is vastgesteld. In Duitsland kreeg zij niet de juiste hulp hiervoor.
7.1.
Het betoog slaagt niet. De redenen waarom volgens eiseres de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening zijn dezelfde redenen waarom in het belang van het kind geen overdracht plaats kan vinden. Voor het oordeel over deze gronden verwijst de rechtbank naar het onder 5.2.1. overwogene. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat er geen bijzondere individuele omstandigheden bestaan waardoor een overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Artikel 8, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.Artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening.
5.HvJ EU 11 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:487, par. 84.
6.Rb. Den Haag, zp. Amsterdam 16 januari 2024 met zaaksnummer NL23.33391
7.Ter ondersteuning verwijst eiseres naar ABRvS 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2017.
8.HvJ EU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, par. 140-142.