ECLI:NL:RBDHA:2024:1752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met betwisting zware gronden en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die eerder was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Algerijnse man, had beroep ingesteld tegen het besluit van 24 januari 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De maatregel was opgeheven op 5 februari 2024, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin hij in bewaring was gehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat er voldoende zware gronden waren voor de maatregel. De eiser had betoogd dat hij niet op de juiste wijze Nederland was binnengekomen en dat hij zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de feiten die door de staatssecretaris waren aangevoerd, voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over zijn gezondheidsklachten en de omstandigheden in Spanje verworpen, omdat deze niet voldoende waren om aan te tonen dat een lichter middel had moeten worden toegepast.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3029

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 februari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H. van Akenborgh, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat een paspoort en visum aanvragen voor eiser te duur was. Ten aanzien van zware grond 3b voert eiser aan dat hoewel hij tweemaal met onbekende bestemming is vertrokken, hij op 2 januari 2024 weer boven water is gekomen en zich heeft gemeld.
5. Wat eiser aanvoert, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3b. Nu deze gronden zich feitelijk hebben voortgedaan, konden deze gronden aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de overige gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat de bewaring een onevenredig zwaar middel is, omdat eiser gezondheidsklachten heeft. Daarnaast wijst eiser erop dat hij in Spanje tussen drugsverslaafden leefde.
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag
zijn gelegd en het significante risico op onttrekking dat daaruit voortvloeit heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is. De gestelde omstandigheden in Spanje leiden voorts ook niet tot de conclusie dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring in de te beoordeling periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.