In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 19 oktober 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Aangezien meer dan twee weken zijn verstreken, is het beroep gegrond.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en draagt de minister op om vóór 30 mei 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.