In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij de referent. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt, waarop partijen hebben ingestemd. Het onderzoek is gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, en de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, en dat de minister uiterlijk vóór 2 mei 2025 een beslissing op de aanvraag moet nemen.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 en draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser krijgt gelijk, en de minister moet binnen de gestelde termijn alsnog een besluit nemen.