In deze uitspraak beslist de Rechtbank Den Haag over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 24 oktober 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achten en het onderzoek heeft gesloten zonder behandeling op een zitting. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister is verplicht om binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling, is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het 'first in first out' (fifo)-principe is vastgesteld. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eisers in maart 2025 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 30 mei 2025 een beslissing moet worden genomen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de relevante datum.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de tijd krijgt tot 30 mei 2025 om een besluit te nemen, en dat er proceskosten aan eisers worden vergoed tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.