Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Het verloop van de procedure
- de pleegmoeder;
- [naam 2] , begeleidster van de moeder van Kasterzorg.
2.De feiten
3.Het verzoek
De moeder wil graag dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen. Ze werkt mee met de noodzakelijke hulpverlening voor hem en zichzelf. De moeder is een kwetsbare vrouw met een belast verleden. Zij heeft veel wantrouwen, functioneert op een zwakbegaafd niveau en heeft een hoge mate van psychische klachten die kunnen passen bij een posttraumatische stressstoornis en/of depressie. Hiervoor zijn EMDR-sessies gestart. Tijdens bezoekmomenten doet de moeder van [minderjarige] erg haar best om bij [minderjarige] aan te sluiten, maar dit leidt niet tot een verbetering bij [minderjarige] . Hij blijft zeer heftig op zijn moeder reageren, wat schadelijk is voor hem. Per 19 januari jl. is het contact – zowel fysiek als via het beeldscherm – tussen de moeder en [minderjarige] daarom volledig stopgezet.
[minderjarige] komt in het pleegezin waar hij sinds november 2021 woont tot ontwikkeling. Hij krijgt daar duidelijkheid, structuur, liefde en aandacht die hij verdient en nodig heeft.
Het perspectief van [minderjarige] kan nog niet bepaald worden. Dit is namelijk afhankelijk van diagnostisch onderzoek bij de moeder, de begeleiding bij bezoeken vanuit [jeugdzorg] , de traumabehandeling en -verwerking vanuit Basic Trust en het gedrag van [minderjarige] . In het traject van Basic Trust wordt gewerkt aan het herstel van basisvertrouwen en basisveiligheid van [minderjarige] richting de moeder. Ook wordt er gewerkt aan trauma’s uit zijn verleden. Op basis hiervan zal het perspectief van [minderjarige] bepaald kunnen worden, maar dat moment ligt nog ver in de toekomst. De aanvaardbare termijn is in dit geval gecompliceerd, juist omdat [minderjarige] nog zo jong is en niet duidelijk is waar zijn gedrag vandaan komt. Dit zal eerst helder moeten zijn voordat het perspectief bepaald wordt.
De gecertificeerde instelling maakt zich zorgen om de houding en visie van de pleegmoeder. Zij vindt het lastig om contact te hebben met de moeder en om in te zien dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] erg belangrijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De pleegmoeder ervaart zelf ook spanning en onrust rondom de bezoeken wat het gedrag van [minderjarige] kan versterken. Daarnaast benoemt de pleegmoeder dat zij [minderjarige] het liefst bij zich zou willen houden, terwijl zij weet dat het perspectief van [minderjarige] op dit moment niet bepaald is en hij daarom in principe zal terugkeren naar zijn moeder.
4.De standpunten
5.De beoordeling
6.De beslissing
aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 3 mei 2024, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de moeder, de pleegouders en mevrouw [naam 2] , begeleidster van de moeder van Kasterzorg dienen te worden opgeroepen.